Перевод: со всех языков на все языки

со всех языков на все языки

he did the villain

Толкование Перевод

1 he did the villain

he did the villain

hij speelde de schurkenrol

English-Dutch dictionary > he did the villain
2 do

n. feest; doen (grammatika, gebiedende wijs), bedrog
--------
v. doen; voldoende zijn; klaarkomen; spelen; voor de gek houden

do¹

[ doe:] 〈zelfstandig naamwoord; meervoud: ook do's〉

1 〈Brits-Engels; informeel〉 partij ⇒ feest

♦voorbeelden:

¶ do's and don'ts • wat wel en wat niet mag

→ fair fair/

————————

do²

〈 does, did, done〉

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 doen ⇒ handelen, zich gedragen

2 het stellen ⇒ zich voelen

3 aan de hand zijn ⇒ gebeuren

4 klaar zijn ⇒ opgehouden zijn/hebben

5 geschikt/bruikbaar zijn ⇒ voldoen, volstaan

6 〈 informeel〉 het (moeten) doen ⇒ het stellen

♦voorbeelden:

1   don't! • niet doen!, schei uit!

     he did well to refuse that offer • hij deed er goed aan dat aanbod te weigeren

     she was hard done by • zij was oneerlijk behandeld

     do well/badly by someone • iemand goed/slecht behandelen

     do as you would be done by • wat u niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet

     〈 spreekwoord〉 do as you would be done by • wat u niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet

     do as you please • doe wat je wilt

     〈 spreekwoord〉 do or die • pompen of verzuipen

2   how do you do • aangenaam, hoe maakt u het

     business is doing well • de zaken gaan goed

     he is doing well • het gaat goed met hem

     do well out of selling souvenirs • aardig profiteren van het verkopen van souvenirs

3   〈 informeel〉 nothing doing • er gebeurt (hier) niets; daar komt niets van in

     〈 informeel〉 he made a pass at her, but nothing doing • hij probeerde haar te versieren, maar geen kans

     what's doing in London? • wat is er in Londen te doen?

4   have done! • schei uit!

     Jack had done with eating • Jack was klaar met eten

     have/ 〈 informeel〉 be done with someone • niets meer te maken (willen) hebben met iemand

     have done with it • er de brui aan gegeven hebben

5   this copy won't do • deze kopie is niet goed genoeg

     the dress must be made to do for a while yet • deze jurk moet nog een poosje meegaan

     it doesn't do to worry like that • het haalt niets uit je zo'n zorgen te maken

     it doesn't do to say such things • zoiets hoor je niet te zeggen

     nothing doing • het haalt niets uit

     that will do! • en nou is 't uit!

     that doesn't/won't do • dat lukt niet; daar kan ik geen genoegen mee nemen

     it will do tomorrow, tomorrow will do • morgen kan ook nog/is het ook goed

     Joan will do as my helper • Joan kan ik als mijn helper gebruiken

     that coat will do as/for a blanket • die jas kan (wel) als deken dienen

     that will do for me • dat is wel genoeg voor mij

6   that will do nicely • dat is prima

     do well/badly for something • goed/slecht voorzien zijn van iets

     he can (make) do with very little food • hij heeft maar weinig eten nodig

     they'll have to do with what they've got • ze zullen het moeten doen met wat ze hebben

     I can't do without music • ik kan niet zonder muziek

¶ 〈 informeel〉 nothing to do with • niets mee te maken

     〈 informeel〉 do away with • wegdoen/gooien, een eind maken aan; afschaffen 〈 doodstraf, instituut e.d.〉

     〈 informeel〉 do away with someone • iemand uit de weg ruimen, iemand afmaken

     〈 informeel〉 do away with oneself • zelfmoord plegen

     how does this jacket do up? • hoe gaat dit jasje dicht?

     〈Brits-Engels; informeel〉 do for someone • het huishouden doen voor iemand, werkster zijn bij iemand

     〈 informeel〉 I'm done for • ik ben er geweest, het is met mij gedaan

     〈 informeel〉 what will we do for water? • hoe komen we aan water?

     I could do with a few quid • ik zou best een paar pond kunnen gebruiken

     it's got nothing to do with you • jij staat erbuiten

     he has/ 〈 Brits-Engels〉 is something to do with • hij heeft iets te maken met

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 doen 〈 iets abstracts〉

2 bezig zijn met 〈iets concreets/bestaands〉 ⇒ doen; opknappen, in orde brengen, herstellen; oplossen 〈puzzels e.d.〉; studeren 〈enz.〉

3 maken ⇒ doen ontstaan/worden

4 (aan)doen ⇒ geven, veroorzaken

5 beëindigen ⇒ afhandelen, afmaken; 〈informeel; figuurlijk〉 uitputten, kapotmaken

6 〈 culinaria〉 bereiden ⇒ klaarmaken

7 (de rol) spelen (van) 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ 〈 bij uitbreiding〉 nadoen

8 rijden ⇒ afleggen

9 〈 informeel〉 bezoeken ⇒ bekijken, doen

10 〈 informeel〉 beetnemen ⇒ afzetten, neppen

11 handelen in ⇒ verkopen, hebben

12 ontvangen ⇒ onthalen

13 〈voornamelijk Brits-Engels; informeel〉 dienen ⇒ volstaan, schikken

14 〈 slang〉 uitzitten 〈 een straf〉

15 〈 informeel〉 overvallen ⇒ beroven

16 〈 slang〉 neuken ⇒ naaien, het doen met

♦voorbeelden:

1   do battle • slag leveren

     do one's best • zijn best doen

     do business with • zaken doen met

     do a concert • een concert geven

     do a dance • een dans uitvoeren

     do exams • examens afleggen/doen

     do hard work • hard werken

     do some skiing • een beetje skiën

     he did all the talking at the meeting • hij voerde steeds het woord op de vergadering

     do it yourself • het zelf doen; doe het zelf

     if you want to go, do it now • als je wilt gaan, doe het dan nu

     it isn't done • zoiets doet men niet

     it does something for/to me • het doet me wat, het geeft me een kick

     that embroidered M does something for/to your dress • die geborduurde M geeft je jurk net dat beetje extra

     what can I do for you? • wat kan ik voor je doen?; 〈 in winkel〉wat mag het zijn?

     well done! • goed zo!, knap gedaan!

     do something again/ 〈 Amerikaans-Engels〉 over • iets overdoen

2   I still have to do the bedroom/dishes • ik moet de slaapkamer/vaat nog doen

     do a degree • studeren voor een (universitaire) graad

     do one's duty • zijn plicht doen

     do one's face • zijn gezicht/zich opmaken

     do psychology • psychologie studeren

     they did the dining room in blue and white • zij hebben de eetkamer in blauw en wit ingericht

     do his service • in dienst zijn

     have one's teeth done • zijn tanden laten nakijken/behandelen

     do the windows • de ramen lappen

     do out • grondig onder handen nemen/schoonmaken/opruimen

     do a room over • de kamer weer eens opknappen

     do up the kitchen • de keuken opknappen

     do up (in) a parcel • een pakje maken (van)

     do a house up • een huis renoveren/restaureren

     she did her hair up • ze stak haar haar op

     do oneself up • zich opmaken, zich opdoffen

3   the storm did a lot of damage • de storm richtte heel wat schade aan

     do an omelette • een omelet bakken

     do a story • een verhaal schrijven

     do a translation • een vertaling maken

     do wonders • wonderen verrichten

4   it does her credit • het strekt haar tot eer

     do someone a favour • iemand een dienst bewijzen

     it does me good • het doet me goed

     〈 ironisch〉 much good may it do you! • veel geluk ermee!

     it does one no harm • het kan geen kwaad

5   the day was done • de dag was ten einde

     the girls were really done • de meisjes waren bekaf

     I have/ 〈 informeel〉 am done cleaning • ik ben klaar met de schoonmaak

     done in • bekaf, afgepeigerd

     〈 slang〉 do someone in • iemand van kant maken

     get done with something • iets afmaken

6   I usually do the meat in the oven • ik doe het vlees meestal in de oven

     the potatoes aren't done yet • de aardappelen zijn nog niet gaar

     how do you want your steak done? • hoe wil jij je biefstuk?

     well done • goed doorbakken 〈 van vlees〉

7   she did a perfect Thatcher • ze gaf een perfecte imitatie van Thatcher

     he did the villain • hij speelde de schurkenrol

8   do 50 mph. • 80 km/uur rijden

9   do Europe in five days • Europa bezoeken/doen in vijf dagen

10 〈Brits-Engels; slang〉 Sheila's been done (down) • Sheila heeft zich laten afzetten

     do someone for \\td100 • iemand voor honderd dollar afzetten

     do a child out of its prize • een kind zijn prijs afhandig maken

11 we don't do eggs • we verkopen geen eieren

     we do only B\\teB • we hebben enkel kamer met ontbijt

12 he does himself well • hij zorgt wel dat hij niets te kort komt

13 it will do the children for a house • het zal de kinderen tot huis dienen

15 we did a shop in Soho • we hebben een zaak in Soho overvallen

     do a place over • een woning plunderen

¶ that's done it! • gelukt!; nou is 't uit/naar de knoppen

     that does it! • dat doet de deur dicht!

     I've done it again • ik heb het weer verknoeid/verknald

     that does me • daar kan ik (met m'n pet) niet bij

     a boiled egg will do me • ik heb genoeg aan een gekookt ei

     what are you doing with yourself? • wat voer je tegenwoordig uit?

     they did not know what to do with themselves • ze verveelden zich

     if you don't stop now, I'll do you! • als je nu niet ophoudt, doe ik je wat!/dan zal ik je!

     do someone/something down • iemand/iets kleineren

     do someone down • iemand beduvelen/belazeren

     〈voornamelijk Brits-Engels; slang〉 do someone over • iemand aftuigen

     over and done with • voltooid verleden tijd

     do up a zip/a coat • een rits/jas dichtdoen

     would you do me up please • wil jij mijn rits even voor me dicht doen

III 〈 hulpwerkwoord〉

1 〈om inversie en ontkenning mogelijk te maken; onvertaald〉

2 〈als vervanging voor een eerder gebruikt werkwoord; voornamelijk onvertaald; soms〉 doen

3 〈om nadruk mogelijk te maken; voornamelijk te vertalen door een bijwoord〉

♦voorbeelden:

1   do you know him? • ken je hem?

     I don't know him • ik ken hem niet

2   he laughed and so did she • hij lachte, en zij (lachte/deed dat) ook

     I treat my friends as he does his enemies: badly • ik behandel mijn vrienden zoals hij zijn vijanden: slecht

     he worked harder than he'd ever done before • hij werkte harder dan (hij vroeger) ooit (gedaan had)

     ‘I take it it's true’ ‘So do I/But I don't’ • ‘Ik neem aan dat het waar is’ ‘Ik ook/Ik niet’

     he writes well, doesn't he? • hij schrijft goed, niet (waar)?/vind je niet?

     ‘Did you see it?’ ‘I did/I didn't’ • ‘Heb jij het gezien?’ ‘Ja/Neen’

     ‘He sold his car’ ‘Did he?’ • ‘Hij heeft zijn auto verkocht’ ‘Echt (waar)?’

     〈 informeel〉 they behave strangely, do women • ze doen rare dingen, de vrouwen

3   you did tell him • je hebt het hem wél gezegd

     I do love you • ik hou echt van je

     do come in! • kom toch binnen!

English-Dutch dictionary > do
3 malo

adj.

1 bad, wrong.

2 bad, lousy, crummy, below par.

3 bad, wicked, evil, ill.

4 bad, rotten, crook, decayed.

5 bad, out of order, out of service.

m.

1 bad one.

2 bad guy, baddy.

* * *

malo

► adjetivo

1 bad

■ ¡qué día tan malo hace! what dreadful weather!

■ este vino es muy malo this wine is very bad

■ es mala señal que no hayan llamado todavía it's a bad sign that they haven't phoned yet

2 (malvado) wicked, evil

■ es muy mala persona he's a nasty piece of work

3 (travieso) naughty

■ ¡qué niño más malo! what a naughty child!

4 (nocivo) harmful

■ el tabaco es malo para la salud smoking is bad for you

5 (enfermo) ill, sick

■ no ha venido a trabajar porque está malo con gripe he's off sick with flu

6 (estropeado) off

■ este pescado ya está malo this fish has gone off already

7 (falso) false

■ este rubí es malo this ruby is false

8 (difícil) difficult

■ el tobillo es malo de curar ankles take a long time to heal

► nombre masculino,nombre femenino

1 (en la ficción) baddy, villain

■ ¿quién es el malo? who's the baddy?

\

FRASEOLOGÍA

de mala manera badly, rudely

estar a malas con alguien to be on bad terms with somebody

estar de malas (malhumorado) to be in a bad mood 2 (desafortunado) to be unlucky

estar mala familiar to have one's period

estar malo,-a familiar to be ill, US be sick

lo malo es que... the trouble is that...

¡malo! bad news!

■ cuando no mira a los ojos ¡malo! if he doesn't look you in the eye it's bad news

poner malo,-a a alguien familiar to drive somebody mad

ponerse malo,-a familiar to get ill, US get sick

por las buenas o por las malas whether one likes it or not

por las malas by force

ser el malo de la película to be the baddy

mala educación bad manners plural

mala hierba weed

mala jugada dirty trick

mala pasada dirty trick

mala pata bad luck

malos tratos ill-treatment

mala voluntad ill will

* * *
1. (f. - mala)
noun

villain, bad person
2. (f. - mala)
adj.

1) bad

2) evil

3) harmful

4) ill

5) poor, cheap

6) rotten

* * *
malo, -a
1. ADJ
( antes de sm sing mal)
1) (=perjudicial) bad

es malo para la salud — it's bad for your health

- más vale lo malo conocido que lo bueno por conocer

2) (=imperfecto) bad

esta película es bastante mala — this is a pretty bad film

un chiste malísimo — a really bad joke, a terrible joke

este papel es malo para escribir — this paper is bad for writing

mala calidad — poor quality

es una tela muy mala — it's a very poor-quality material

joyas malas — fake jewels

• ni un(a) mal(a)..., no hay ni un mal bar para tomar algo — there isn't a single little bar where we can get a drink

3) (=adverso) bad

he tenido mala suerte — I've had bad luck, I've been unlucky

eso es una mala señal — that's a bad sign

-es tarde y no ha llamado -¡malo! — "it's late and she hasn't called" - "oh dear!"

malo sería que no ganáramos — it would be a disaster if we didn't win

lo malo es que... — the trouble is (that)...
pata 1., 6)
4) (=desagradable) bad

un mal día — a bad day

el tiempo estuvo muy malo todo el verano — we had really bad weather all summer

un olor muy malo — a bad o nasty smell

5) (=podrido)

esta carne está mala — this meat's off

6) (=reprobable) wrong

¿qué tiene de malo? — what's wrong with that?

¿qué tiene de malo comer helados en invierno? — what's wrong with eating ice cream in winter?

van por mal camino — they'll come to no good if they carry on like this

es una mala persona — he's a bad person

una bruja mala — a wicked witch
arte 2), idea 3), leche 10), lengua 1), manera 2), pasada 5), trato 4), uva 1)
7) (=travieso) naughty

¡no seas malo! — don't be naughty!

8) (=enfermo) ill

mi hija está mala — my daughter's ill

tienes muy mala cara — you look awful o really ill

se puso malo después de comer — he started to feel ill after lunch

me puse malo de reírme — I nearly died laughing

tengo mala la garganta — I've got a sore throat

9) (=inepto) bad

ser malo para algo — to be bad at sth

soy muy mala para la física — I'm very bad at physics

10) (=difícil) hard, difficult

es un animal malo de domesticar — it's a hard o difficult animal to tame

es muy malo de vencer — he's very hard o difficult to beat

11)

- a la mala

- andar a malas con algn

ponerse a malas con algn — to fall out with sb

- estar de malas

- venir de malas

- por las malas

2.

SM / F (=personaje) (Teat) villain; (Cine) baddie *

3.

SM

el malo — (Rel) the Evil One, the Devil

* * *
I
1) - la adjetivo [ The form mal is used before masculine singular nouns]

Sentido I

2) [ser] ( en calidad) < producto> bad, poor; <película/novela> bad

es de mala calidad — it is poor quality

tiene mala ortografía — her spelling is bad o poor

más vale malo conocido que bueno por conocer — better the devil you know (than the devil you don't)

3) [ser]

a) ( incompetente) <alumno/actor> bad

soy muy mala para los números — I'm terrible o very bad with figures

b) <padre/marido/amigo> bad

4) [SER] (desfavorable, adverso) bad

qué mala suerte! — what bad luck!, how unlucky!

lo malo es que... — the thing o trouble is that...

en las malas se conoce a los amigos — a friend in need is a friend indeed

estar de malas — ( de mal humor) (fam) to be in a bad mood; ( desafortunado) (esp AmL) to be unlucky

por las malas — unwillingly

5) [ser] (inconveniente, perjudicial) <hábitos/lecturas> bad

las malas compañías — bad company

llegas en mal momento — you've come at an awkward o a bad moment

es malo tomar tanto sol — it's not good to sunbathe so much

6) [SER] ( sin gracia) < chiste> bad

7) [SER] ( desagradable) <olor/aliento> bad

hace un día muy malo — it's a horrible day

hace tan malo — (Esp) it's such horrible weather

8) [estar] ( en mal estado) < alimento>

el pescado/queso está malo — the fish/cheese has gone bad, that fish/cheese is off (BrE)

9)

a) (desmejorado, no saludable)

tienes mala cara/mal aspecto — you don't look well

yo le veo muy mal color — he looks terribly pale to me

b) [SER] (serio, grave) serious

no tiene nada malo — it's nothing serious

una mala caída — a bad fall

c) [estar] (Esp, Méx fam) ( enfermo) sick (AmE), ill (BrE)

el pobre está malito — the poor thing's not very well (colloq)

d) [ESTAR] (Esp fam & euf) < mujer>

estoy mala — it's that time of the month (colloq & euph)

me he puesto mala — my period's started

10) [ser] ( difícil)

malo de + inf — difficult to + inf

es muy malo de convencer — he's very difficult o hard to persuade

Sentido II

11) [ser] ( en sentido ético) < persona> nasty

qué malo eres con tu hermano! — you're really horrible o nasty to your brother

no seas mala, préstamelo — don't be mean o rotten, lend it to me (colloq)

una mala mujer — a loose woman

una mujer mala — a wicked o an evil woman

a la mala — (Chi fam)

se lo quitaron a la mala — they did him out of it (colloq)

pasó la cámara a la mala — she sneaked the camera through (colloq)

Sentido III

12) (Esp) ( uso enfático) (delante del n)

no nos ofrecieron ni un mal café — they didn't even offer us a cup of coffee

no había ni una mala silla para sentarse — there wasn't a single damn chair to sit on (colloq)

•

- mala hierba

- mala idea

- mala leche

- mala palabra

- mala pata

- mala sangre

- malas artes

- malas lenguas

- malos pensamientos

- malos tratos
II
- la masculino, femenino (leng infantil o hum) baddy (colloq)

* * *

= bad [worse -comp., worst -sup.], poor [poorer -comp., poorest -sup.], wrong, trashy [trashier -comp., trashiest -sup.], naughty [naughtier -comp., naugtiest -sup.], villain, evil, crummy [crummier -comp., crummiest -sup.], lame.

Ex. I'm not saying that it is bad, but it is a real difference of interest between the needs and purposes of research libraries and the public libraries, and I would also throw in the school and almost certainly junior college libraries.

Ex. Examples are generally poor or obscure (often in Latin or German).

Ex. In a conventional system, the omission of a punctuation mark or an abbreviation will not necessarily cause an entry to be filed in the wrong place, because humans can compensate for variations in spelling and punctuation.

Ex. Wilensky has argued that 'the good, the mediocre and the trashy are becoming fused in one massive middle mush' and that 'intellectuals are increasingly tempted to play to mass audiences'.

Ex. He felt like a naughty school-boy.

Ex. The father, Old Brightwell, curses his daughter, Jane, for preferring the love of the smooth-tongued villain, Grandley, to that of her own parents.

Ex. One teacher I knew used to poke his head round the door just at the end of the day and say something like, 'Tomorrow when we meet I am going to tell you about the evil magician,' and then he would disappear leaving us all agog.

Ex. One librarian bluntly wondered about the ethics of sending ' crummy looking books with information that is incorrect or obsolete to the needy (because) everyone should have access to good material'.

Ex. Democrats are lame, feckless, timid, with no ideas, no vision, no message, and no future.

----

* acabar mal = come to + a bad end.

* algo anda mal = something is amiss.

* algo va mal = something is amiss.

* andar mal = feel under + the weather, be under the weather.

* andar tramando algo malo = be up to no good, get up to + no good.

* aplicar mal = misapply.

* a veces las cosas salen mal = shit happens.

* bastante malo = third rate [third-rate].

* bicho malo = nasty piece of work.

* caer mal = rub + Nombre + up the wrong way.

* calcular mal = misjudge.

* chiste malo = shaggy dog story.

* citar mal = misquote.

* comportarse mal = misbehave, act up.

* comportarse muy mal con = be rotten to.

* comprender mal = misunderstand.

* concebir mal = misconceive.

* con mala fama = disreputable.

* con mala reputación = disreputable.

* control de las malas hierbas = weed control.

* corregir un mal = correct + a wrong.

* creer que estar mal = feel + wrong.

* dar de mala gana = begrudge, grudge.

* dar mala impresión = look + bad.

* decían las malas lenguas que = rumour had it that.

* decir con mal humor = spit out.

* dejar un mal sabor de boca = leave + a bad taste in + Posesivo + mouth.

* de mala calidad = shabby [shabbier -comp., shabbiest -sup.].

* de mala fama = of bad repute, notorious.

* de mala gana = reluctantly, grudgingly, grudging, begrudgingly, unwillingly.

* de mala leche = like a bear with a sore head, in a foul mood.

* de mala reputación = of bad repute, notorious.

* de mal aspecto = seedy [seedier -comp., seediest -sup.], nasty looking, shanky [shankier -comp., shankiest -sup.].

* de malas pulgas = in a grouch.

* de mala uva = in a foul mood.

* de mal carácter = ill-natured.

* de mal en peor = out of the fire and into the frying pan.

* de mal genio = bad-tempered, grumpy [grumpier -comp., grumpiest -sup.], curmudgeonly, crusty [crustier -comp., crustiest -sup.], irascible, shrewish, short-tempered, ill-natured.

* de mal gusto = in bad taste, distasteful, tawdry [tawdrier -comp., tawdriest -sup.], unbecoming, tasteless, tacky [tackier -comp., tackiest -sup.], naff, trashy [trashier -comp., trashiest -sup.].

* de mal humor = crotchety.

* de mal sabor = unbecoming.

* de mal vivir = disreputable.

* dentro de lo malo lo menos malo = the best of a bad lot.

* diagnosticar mal = misdiagnose.

* día malo = bad hair day.

* dicen las malas lenguas que = rumour has it that.

* el cielo rojo al atardecer augura buen tiempo, el cielo rojo al amanecer aug = red sky at night, (shepherd/sailor)'s delight, red sky in the morning, (shepherd/sailor)'s warning.

* en mala forma = in bad nick.

* en malas condiciones = in poor condition, in bad condition, in bad shape, in poor shape, in bad nick.

* en mal estado = in bad condition, in poor condition, in bad shape, in poor shape, in bad nick.

* entender mal = misunderstand, misconceive, mishearing.

* escuchar mal = mishearing.

* estar mal = be wrong, feel under + the weather, be under the weather.

* estar mal comunicado con = have + poor connections with.

* estar mal encaminado = be on the wrong track, be headed down the wrong track.

* estar mal preparado = ill-prepared.

* estar mal visto = frown on/upon.

* estar tramando algo malo = be up to no good, get up to + no good.

* funcionar mal = malfunction.

* gestionar mal = mismanage.

* golpe de malasuerte = stroke of misfortune.

* hablar mal de = speak out against, speak + ill of, say + nasty things about, slag + Nombre + off, slate, diss.

* hacer sentir mal = make + Nombre + feel bad.

* ir de mal en peor = go from + bad to worse.

* ir mal = go + wrong.

* ir mal encaminado = be on the wrong track, be headed down the wrong track.

* ir por mal camino = be on the wrong track, be headed down the wrong track.

* juzgar mal = misjudge, misconceive.

* limpieza de malas hierbas = weeding.

* llevar por el mal camino = lead + astray.

* llevar por mal camino = mislead.

* lo bueno y lo malo = the rights and wrongs.

* lo que está bien y lo que está mal = rights and wrongs.

* lo uno es tan malo como lo otro = one is as bad as the other.

* mala administración = mismanagement.

* mala aplicación = misapplication.

* mala calidad = badness.

* mala cizaña = rotten apple.

* mala colocación = misplacement, misfiling.

* mala colocación en los estantes = misshelving.

* mala compañía = bad apple, rotten apple, damaged goods.

* mala conducta = misconduct, misbehaviour [misbehavior, -USA].

* mala conducta científica = scientific misconduct.

* mala decisión = bad judgement.

* mal + Adjetivo = poorly + Adjetivo.

* mala educación = impoliteness.

* mala experiencia = horror story.

* mala fama = ill-repute, bad repute, bad reputation, ill reputation.

* mala fortuna = misfortune.

* mala gestión = mismanagement.

* mala hierba = weed, bad apple, rotten apple.

* mala influencia = bad seed, bad influence.

* mala intención = sinisterness, ill will.

* mala interpretación = misinterpretation.

* mala jugada = dirty trick.

* mala leche = nastiness, bad blood.

* mal aliento = bad breath.

* mala ordenación = misfiling.

* mala palabra = dirty word.

* mala pasada = dirty trick.

* mala persona = rotten apple, a bad lot.

* mala racha económica = economic doldrums.

* mala reputación = ill-repute, bad repute, bad reputation, ill reputation.

* mal armado = ill-armed.

* mala salud = poor health.

* mala semilla = bad seed.

* malas experiencias = awful experience.

* malas pulgas = ornery, grouchiness, grouch.

* mala suerte = misfortune, mischance, bad luck, tough luck, hard luck, losing streak.

* malas vibraciones = bad vibes.

* mal atendido = ill-served.

* mala tierra = poor soil.

* mala vista = poor eyesight.

* mala voluntad = ill will.

* mal batido = badly-beaten.

* mal comportamiento = misconduct, disruptive behaviour, misbehaviour [misbehavior, -USA].

* mal comportamiento científico = scientific misconduct.

* mal concebido = ill-conceived.

* mal configurado = misconfigured.

* mal considerado = poorly-regarded.

* mal cuidado = mishandling.

* mal día = bad hair day.

* mal digerido = ill-digested.

* mal educado = impolite.

* mal emparejado = mismated.

* mal enfocado = ill-adapted.

* mal escrito = mistyped, ill-written, badly written.

* mal estado = disrepair, state of disrepair.

* mal estado de salud = poor health.

* mal estructurado = ill-structured.

* mal expresado = inarticulate.

* mal formado = ill-trained.

* mal formulado = badly formulated.

* mal funcionamiento = malfunction, malfunctioning.

* mal fundido = ill-cast.

* mal genio = bile, short temper.

* mal gusto = bad taste, tawdriness.

* mal hecho para = ill suited to/for.

* mal iluminado = badly-lit.

* mal informado = ill-informed.

* mal juicio = bad judgement.

* mal llamado = ill-named.

* mal menor = lesser evil.

* malo del estómago = upset stomach.

* malo, el = bad guy, the.

* mal oído = poor hearing.

* mal olor = stench.

* mal ordenado en los estantes = misshelved.

* mal ordenado los estantes = misshelved.

* mal organizado = ill-structured.

* malos, los = baddies, the.

* malos tiempos = bad times.

* malos tratos = mistreatment, battery, maltreatment, physical abuse.

* malos tratos a la mujer = wife beating, wife battering, wife abuse.

* mal pagado = low-paid, underpaid.

* mal perdedor = sore loser, bad loser.

* mal planeado = ill-planned.

* mal preparado = ill-prepared, ill-equipped, ill-trained.

* mal presentado = poorly presented.

* mal provisto = poorly stocked.

* mal remunerado = poorly paid, poorly remunerated.

* mal retribuido = underpaid.

* mal rollo = bad vibes.

* mal sabor de boca = bad taste in + Posesivo + mouth.

* mal social = societal ill.

* mal surtido = poorly stocked.

* mal trago = awful experience.

* mal uso = misuse, mishandling.

* mal ventilado = stuffy [stuffier -comp., stuffies -sup.].

* manejar mal = mishandle.

* más vale malo conocido que bueno por conocer = better the devil you know (than the devil you don't).

* mirar con malos ojos = glower, scowl (at).

* muy mal tiempo = severe weather.

* no + haber + nada malo en = there + be + nothing wrong in/with.

* no hay mal que por bien no venga = to every cloud, there is a silver lining.

* no hay mal que por bien no venga = every cloud has a silver lining, be a blessing in disguise.

* no salir mal parado por = be none the worse for (that).

* oír mal = mishearing.

* para bien o para mal = for better or (for) worse, for good or (for) ill, for good or (for) evil.

* para mal = for the worse.

* pasarlo mal = have + a thin time, have + a difficult time, experience + difficult times, pass through + difficult times, face + difficult times.

* pasarlo muy mal = have + a tough time, have + a hard time.

* persona vaga y mal vestida = slob.

* poner a mal tiempo buena cara = keep + Posesivo + chin up.

* ponerse a malas con = run + afoul of, fall + afoul of.

* por la mala fortuna = by ill fate.

* por la mala suerte = by ill luck, by bad luck, by ill fate.

* por las buenas o por las malas = by hook or by crook.

* por mala fortuna = unfortunately, unhappily, sadly.

* por mala suerte = by ill luck, by bad luck, by a stroke of bad luck, by ill fate.

* por mal camino = astray.

* portarse muy mal con = be rotten to.

* quedar mal = lose + face.

* que queda mal = ill-fitting.

* quitarse una mala reputación = clean up + bad reputation.

* racha de mala suerte = losing streak.

* recibir mala prensa = acquire + a bad name.

* reformar malos hábitos = reform + bad habits.

* representar mal = misrepresent.

* salir horriblemente mal = go + horribly wrong.

* salir mal = go + wrong, go + awry, misfire, backfire.

* se avecinan malos tiempos = hard times lie ahead.

* sentirse mal = feel + bad, feel under + the weather, be under the weather, feel + wrong.

* sentirse mal con Uno mismo = feel + wrong.

* ser malo = be a joke, spell + bad news, make + poor + Nombre.

* si mal no + Pronombre + acordarse = to the best of + Posesivo + recollection.

* tener mala fama = hold in + disrepute.

* tener mala fama por = be infamous for.

* tener malas conexiones con = have + poor connections with.

* tener malas intenciones = be up to no good, get up to + no good.

* tener mal ojo para juzgar a la gente = be a bad judge of character.

* tener muy mala cara = look like + death warmed (over/up).

* tener un mal concepto de Alguien = show + low regard for, give + low regard to.

* tener un mal día = have + a bad day.

* terminar mal = come to + a bad end.

* tiempo muy malo = severe weather.

* tierra mala = poor soil.

* traerse algo malo entre manos = be up to no good, get up to + no good.

* tratar mal = maltreat, manhandle.

* usar mal = abuse, misuse.

* * *
I
1) - la adjetivo [ The form mal is used before masculine singular nouns]

Sentido I

2) [ser] ( en calidad) < producto> bad, poor; <película/novela> bad

es de mala calidad — it is poor quality

tiene mala ortografía — her spelling is bad o poor

más vale malo conocido que bueno por conocer — better the devil you know (than the devil you don't)

3) [ser]

a) ( incompetente) <alumno/actor> bad

soy muy mala para los números — I'm terrible o very bad with figures

b) <padre/marido/amigo> bad

4) [SER] (desfavorable, adverso) bad

qué mala suerte! — what bad luck!, how unlucky!

lo malo es que... — the thing o trouble is that...

en las malas se conoce a los amigos — a friend in need is a friend indeed

estar de malas — ( de mal humor) (fam) to be in a bad mood; ( desafortunado) (esp AmL) to be unlucky

por las malas — unwillingly

5) [ser] (inconveniente, perjudicial) <hábitos/lecturas> bad

las malas compañías — bad company

llegas en mal momento — you've come at an awkward o a bad moment

es malo tomar tanto sol — it's not good to sunbathe so much

6) [SER] ( sin gracia) < chiste> bad

7) [SER] ( desagradable) <olor/aliento> bad

hace un día muy malo — it's a horrible day

hace tan malo — (Esp) it's such horrible weather

8) [estar] ( en mal estado) < alimento>

el pescado/queso está malo — the fish/cheese has gone bad, that fish/cheese is off (BrE)

9)

a) (desmejorado, no saludable)

tienes mala cara/mal aspecto — you don't look well

yo le veo muy mal color — he looks terribly pale to me

b) [SER] (serio, grave) serious

no tiene nada malo — it's nothing serious

una mala caída — a bad fall

c) [estar] (Esp, Méx fam) ( enfermo) sick (AmE), ill (BrE)

el pobre está malito — the poor thing's not very well (colloq)

d) [ESTAR] (Esp fam & euf) < mujer>

estoy mala — it's that time of the month (colloq & euph)

me he puesto mala — my period's started

10) [ser] ( difícil)

malo de + inf — difficult to + inf

es muy malo de convencer — he's very difficult o hard to persuade

Sentido II

11) [ser] ( en sentido ético) < persona> nasty

qué malo eres con tu hermano! — you're really horrible o nasty to your brother

no seas mala, préstamelo — don't be mean o rotten, lend it to me (colloq)

una mala mujer — a loose woman

una mujer mala — a wicked o an evil woman

a la mala — (Chi fam)

se lo quitaron a la mala — they did him out of it (colloq)

pasó la cámara a la mala — she sneaked the camera through (colloq)

Sentido III

12) (Esp) ( uso enfático) (delante del n)

no nos ofrecieron ni un mal café — they didn't even offer us a cup of coffee

no había ni una mala silla para sentarse — there wasn't a single damn chair to sit on (colloq)

•

- mala hierba

- mala idea

- mala leche

- mala palabra

- mala pata

- mala sangre

- malas artes

- malas lenguas

- malos pensamientos

- malos tratos
II
- la masculino, femenino (leng infantil o hum) baddy (colloq)

* * *

el malo

(n.) = bad guy, the

Ex: The author offers an interpretation of why in professional wrestling the bad guy is often victorious, by whatever means necessary including foul play.

= bad [worse -comp., worst -sup.], poor [poorer -comp., poorest -sup.], wrong, trashy [trashier -comp., trashiest -sup.], naughty [naughtier -comp., naugtiest -sup.], villain, evil, crummy [crummier -comp., crummiest -sup.], lame.

Ex: I'm not saying that it is bad, but it is a real difference of interest between the needs and purposes of research libraries and the public libraries, and I would also throw in the school and almost certainly junior college libraries.

Ex: Examples are generally poor or obscure (often in Latin or German).

Ex: In a conventional system, the omission of a punctuation mark or an abbreviation will not necessarily cause an entry to be filed in the wrong place, because humans can compensate for variations in spelling and punctuation.

Ex: Wilensky has argued that 'the good, the mediocre and the trashy are becoming fused in one massive middle mush' and that 'intellectuals are increasingly tempted to play to mass audiences'.

Ex: He felt like a naughty school-boy.

Ex: The father, Old Brightwell, curses his daughter, Jane, for preferring the love of the smooth-tongued villain, Grandley, to that of her own parents.

Ex: One teacher I knew used to poke his head round the door just at the end of the day and say something like, 'Tomorrow when we meet I am going to tell you about the evil magician,' and then he would disappear leaving us all agog.

Ex: One librarian bluntly wondered about the ethics of sending ' crummy looking books with information that is incorrect or obsolete to the needy (because) everyone should have access to good material'.

Ex: Democrats are lame, feckless, timid, with no ideas, no vision, no message, and no future.

* acabar mal = come to + a bad end.

* algo anda mal = something is amiss.

* algo va mal = something is amiss.

* andar mal = feel under + the weather, be under the weather.

* andar tramando algo malo = be up to no good, get up to + no good.

* aplicar mal = misapply.

* a veces las cosas salen mal = shit happens.

* bastante malo = third rate [third-rate].

* bicho malo = nasty piece of work.

* caer mal = rub + Nombre + up the wrong way.

* calcular mal = misjudge.

* chiste malo = shaggy dog story.

* citar mal = misquote.

* comportarse mal = misbehave, act up.

* comportarse muy mal con = be rotten to.

* comprender mal = misunderstand.

* concebir mal = misconceive.

* con mala fama = disreputable.

* con mala reputación = disreputable.

* control de las malas hierbas = weed control.

* corregir un mal = correct + a wrong.

* creer que estar mal = feel + wrong.

* dar de mala gana = begrudge, grudge.

* dar mala impresión = look + bad.

* decían las malas lenguas que = rumour had it that.

* decir con mal humor = spit out.

* dejar un mal sabor de boca = leave + a bad taste in + Posesivo + mouth.

* de mala calidad = shabby [shabbier -comp., shabbiest -sup.].

* de mala fama = of bad repute, notorious.

* de mala gana = reluctantly, grudgingly, grudging, begrudgingly, unwillingly.

* de mala leche = like a bear with a sore head, in a foul mood.

* de mala reputación = of bad repute, notorious.

* de mal aspecto = seedy [seedier -comp., seediest -sup.], nasty looking, shanky [shankier -comp., shankiest -sup.].

* de malas pulgas = in a grouch.

* de mala uva = in a foul mood.

* de mal carácter = ill-natured.

* de mal en peor = out of the fire and into the frying pan.

* de mal genio = bad-tempered, grumpy [grumpier -comp., grumpiest -sup.], curmudgeonly, crusty [crustier -comp., crustiest -sup.], irascible, shrewish, short-tempered, ill-natured.

* de mal gusto = in bad taste, distasteful, tawdry [tawdrier -comp., tawdriest -sup.], unbecoming, tasteless, tacky [tackier -comp., tackiest -sup.], naff, trashy [trashier -comp., trashiest -sup.].

* de mal humor = crotchety.

* de mal sabor = unbecoming.

* de mal vivir = disreputable.

* dentro de lo malo lo menos malo = the best of a bad lot.

* diagnosticar mal = misdiagnose.

* día malo = bad hair day.

* dicen las malas lenguas que = rumour has it that.

* el cielo rojo al atardecer augura buen tiempo, el cielo rojo al amanecer aug = red sky at night, (shepherd/sailor)'s delight, red sky in the morning, (shepherd/sailor)'s warning.

* en mala forma = in bad nick.

* en malas condiciones = in poor condition, in bad condition, in bad shape, in poor shape, in bad nick.

* en mal estado = in bad condition, in poor condition, in bad shape, in poor shape, in bad nick.

* entender mal = misunderstand, misconceive, mishearing.

* escuchar mal = mishearing.

* estar mal = be wrong, feel under + the weather, be under the weather.

* estar mal comunicado con = have + poor connections with.

* estar mal encaminado = be on the wrong track, be headed down the wrong track.

* estar mal preparado = ill-prepared.

* estar mal visto = frown on/upon.

* estar tramando algo malo = be up to no good, get up to + no good.

* funcionar mal = malfunction.

* gestionar mal = mismanage.

* golpe de malasuerte = stroke of misfortune.

* hablar mal de = speak out against, speak + ill of, say + nasty things about, slag + Nombre + off, slate, diss.

* hacer sentir mal = make + Nombre + feel bad.

* ir de mal en peor = go from + bad to worse.

* ir mal = go + wrong.

* ir mal encaminado = be on the wrong track, be headed down the wrong track.

* ir por mal camino = be on the wrong track, be headed down the wrong track.

* juzgar mal = misjudge, misconceive.

* limpieza de malas hierbas = weeding.

* llevar por el mal camino = lead + astray.

* llevar por mal camino = mislead.

* lo bueno y lo malo = the rights and wrongs.

* lo que está bien y lo que está mal = rights and wrongs.

* lo uno es tan malo como lo otro = one is as bad as the other.

* mala administración = mismanagement.

* mala aplicación = misapplication.

* mala calidad = badness.

* mala cizaña = rotten apple.

* mala colocación = misplacement, misfiling.

* mala colocación en los estantes = misshelving.

* mala compañía = bad apple, rotten apple, damaged goods.

* mala conducta = misconduct, misbehaviour [misbehavior, -USA].

* mala conducta científica = scientific misconduct.

* mala decisión = bad judgement.

* mal + Adjetivo = poorly + Adjetivo.

* mala educación = impoliteness.

* mala experiencia = horror story.

* mala fama = ill-repute, bad repute, bad reputation, ill reputation.

* mala fortuna = misfortune.

* mala gestión = mismanagement.

* mala hierba = weed, bad apple, rotten apple.

* mala influencia = bad seed, bad influence.

* mala intención = sinisterness, ill will.

* mala interpretación = misinterpretation.

* mala jugada = dirty trick.

* mala leche = nastiness, bad blood.

* mal aliento = bad breath.

* mala ordenación = misfiling.

* mala palabra = dirty word.

* mala pasada = dirty trick.

* mala persona = rotten apple, a bad lot.

* mala racha económica = economic doldrums.

* mala reputación = ill-repute, bad repute, bad reputation, ill reputation.

* mal armado = ill-armed.

* mala salud = poor health.

* mala semilla = bad seed.

* malas experiencias = awful experience.

* malas pulgas = ornery, grouchiness, grouch.

* mala suerte = misfortune, mischance, bad luck, tough luck, hard luck, losing streak.

* malas vibraciones = bad vibes.

* mal atendido = ill-served.

* mala tierra = poor soil.

* mala vista = poor eyesight.

* mala voluntad = ill will.

* mal batido = badly-beaten.

* mal comportamiento = misconduct, disruptive behaviour, misbehaviour [misbehavior, -USA].

* mal comportamiento científico = scientific misconduct.

* mal concebido = ill-conceived.

* mal configurado = misconfigured.

* mal considerado = poorly-regarded.

* mal cuidado = mishandling.

* mal día = bad hair day.

* mal digerido = ill-digested.

* mal educado = impolite.

* mal emparejado = mismated.

* mal enfocado = ill-adapted.

* mal escrito = mistyped, ill-written, badly written.

* mal estado = disrepair, state of disrepair.

* mal estado de salud = poor health.

* mal estructurado = ill-structured.

* mal expresado = inarticulate.

* mal formado = ill-trained.

* mal formulado = badly formulated.

* mal funcionamiento = malfunction, malfunctioning.

* mal fundido = ill-cast.

* mal genio = bile, short temper.

* mal gusto = bad taste, tawdriness.

* mal hecho para = ill suited to/for.

* mal iluminado = badly-lit.

* mal informado = ill-informed.

* mal juicio = bad judgement.

* mal llamado = ill-named.

* mal menor = lesser evil.

* malo del estómago = upset stomach.

* malo, el = bad guy, the.

* mal oído = poor hearing.

* mal olor = stench.

* mal ordenado en los estantes = misshelved.

* mal ordenado los estantes = misshelved.

* mal organizado = ill-structured.

* malos, los = baddies, the.

* malos tiempos = bad times.

* malos tratos = mistreatment, battery, maltreatment, physical abuse.

* malos tratos a la mujer = wife beating, wife battering, wife abuse.

* mal pagado = low-paid, underpaid.

* mal perdedor = sore loser, bad loser.

* mal planeado = ill-planned.

* mal preparado = ill-prepared, ill-equipped, ill-trained.

* mal presentado = poorly presented.

* mal provisto = poorly stocked.

* mal remunerado = poorly paid, poorly remunerated.

* mal retribuido = underpaid.

* mal rollo = bad vibes.

* mal sabor de boca = bad taste in + Posesivo + mouth.

* mal social = societal ill.

* mal surtido = poorly stocked.

* mal trago = awful experience.

* mal uso = misuse, mishandling.

* mal ventilado = stuffy [stuffier -comp., stuffies -sup.].

* manejar mal = mishandle.

* más vale malo conocido que bueno por conocer = better the devil you know (than the devil you don't).

* mirar con malos ojos = glower, scowl (at).

* muy mal tiempo = severe weather.

* no + haber + nada malo en = there + be + nothing wrong in/with.

* no hay mal que por bien no venga = to every cloud, there is a silver lining.

* no hay mal que por bien no venga = every cloud has a silver lining, be a blessing in disguise.

* no salir mal parado por = be none the worse for (that).

* oír mal = mishearing.

* para bien o para mal = for better or (for) worse, for good or (for) ill, for good or (for) evil.

* para mal = for the worse.

* pasarlo mal = have + a thin time, have + a difficult time, experience + difficult times, pass through + difficult times, face + difficult times.

* pasarlo muy mal = have + a tough time, have + a hard time.

* persona vaga y mal vestida = slob.

* poner a mal tiempo buena cara = keep + Posesivo + chin up.

* ponerse a malas con = run + afoul of, fall + afoul of.

* por la mala fortuna = by ill fate.

* por la mala suerte = by ill luck, by bad luck, by ill fate.

* por las buenas o por las malas = by hook or by crook.

* por mala fortuna = unfortunately, unhappily, sadly.

* por mala suerte = by ill luck, by bad luck, by a stroke of bad luck, by ill fate.

* por mal camino = astray.

* portarse muy mal con = be rotten to.

* quedar mal = lose + face.

* que queda mal = ill-fitting.

* quitarse una mala reputación = clean up + bad reputation.

* racha de mala suerte = losing streak.

* recibir mala prensa = acquire + a bad name.

* reformar malos hábitos = reform + bad habits.

* representar mal = misrepresent.

* salir horriblemente mal = go + horribly wrong.

* salir mal = go + wrong, go + awry, misfire, backfire.

* se avecinan malos tiempos = hard times lie ahead.

* sentirse mal = feel + bad, feel under + the weather, be under the weather, feel + wrong.

* sentirse mal con Uno mismo = feel + wrong.

* ser malo = be a joke, spell + bad news, make + poor + Nombre.

* si mal no + Pronombre + acordarse = to the best of + Posesivo + recollection.

* tener mala fama = hold in + disrepute.

* tener mala fama por = be infamous for.

* tener malas conexiones con = have + poor connections with.

* tener malas intenciones = be up to no good, get up to + no good.

* tener mal ojo para juzgar a la gente = be a bad judge of character.

* tener muy mala cara = look like + death warmed (over/up).

* tener un mal concepto de Alguien = show + low regard for, give + low regard to.

* tener un mal día = have + a bad day.

* terminar mal = come to + a bad end.

* tiempo muy malo = severe weather.

* tierra mala = poor soil.

* traerse algo malo entre manos = be up to no good, get up to + no good.

* tratar mal = maltreat, manhandle.

* usar mal = abuse, misuse.

* * *

malo¹ -la

adjective

[ The form mal is used before masculine singular nouns. mal² (↑ mal (2)) ]

Sentido I

A [ SER] (en calidad) ‹producto› bad, poor; ‹película/novela› bad

la tela es de mala calidad the material is poor quality

tiene mala ortografía her spelling is bad o poor, she's a bad o poor speller

más vale malo conocido que bueno por conocer better the devil you know (than the devil you don't)

B [ SER]

1 (incompetente) ‹alumno/actor› bad

soy muy mala para los números I'm terrible o very bad with figures

2 ‹padre/marido/amigo› bad

C [ SER] (desfavorable, adverso) bad

¡qué mala suerte! what bad luck!, how unlucky!

la obra tuvo mala crítica the play got bad reviews

están en mala situación económica they're going through hard times

lo malo es que va a haber mucho tráfico the only thing o trouble o problem is that there'll be a lot of traffic

en las malas ( AmS): un amigo no te abandona en las malas a friend doesn't abandon you when things are tough o when times are bad

estar de malas (de mal humor) ( fam) to be in a bad mood; (desafortunado) ( esp AmL) to be unlucky

por las malas unwillingly

vas a tener que hacerlo, ya sea por las buenas o por las malas you'll have to do it whether you like it or not

D [ SER] (inconveniente, perjudicial) ‹hábitos/lecturas› bad

las malas compañías bad company

llegas en mal momento you've come at an awkward o a bad moment

es malo tomar tanto sol it's not good to sunbathe so much

E [ SER] (sin gracia) ‹chiste› bad

F [ SER]

1 (desagradable) ‹olor/aliento› bad

hace un día muy malo it's a horrible day

nos hizo mal tiempo we had bad weather

hace tan malo ( Esp); it's such horrible weather, the weather's so horrible

2 ( Chi fam) (feo) ugly

G [ ESTAR] (en mal estado) ‹alimento›

ese pescado/queso está malo that fish/cheese has gone bad, that fish/cheese is off ( BrE)

H

1

(desmejorado, no saludable): tienes mal aspecto you don't look very well

tienes mala cara you don't look well

yo le veo muy mal color he looks terribly pale to me

2 [ SER] (serio, grave) serious

fue una mala caída it was a bad fall

no tiene nada malo it's nothing serious

3 [ ESTAR] (Esp, Méx fam) (enfermo) sick ( AmE), ill ( BrE)

el pobre está malito the poor thing's not very well ( colloq)

4 [ ESTAR]

( Esp fam euf) ‹mujer› estoy mala I've got my period, it's the time of the month ( colloq euph)

me he puesto mala my period's started

I [ SER] (difícil) malo DE + INF difficult to + INF

esta tela es mala de planchar this material is difficult to iron

es muy malo de convencer he's very difficult o hard to persuade, it's very difficult o hard to persuade him

Sentido II [ SER] (en sentido ético) ‹persona›

¡qué malo eres con tu hermano! you're really horrible o nasty to your brother

no seas mala, préstamelo don't be mean o rotten, lend it to me ( colloq)

una mala mujer a loose woman

es una mujer muy mala she's a wicked o an evil woman

a la mala ( Chi fam): se lo quitaron a la mala they did him out of it ( colloq)

pasó la cámara a la mala she sneaked the camera through ( colloq)

un ataque a la mala a sneak attack

Sentido III (uso enfático) ( delante del n):

no nos ofrecieron ni un mal café they didn't even offer us a (lousy) cup of coffee

no había ni una mala silla para sentarse there wasn't a single damn chair to sit on ( colloq)

Compuestos:

● mala hierba

feminine weed

● mala idea

feminine

( Esp): tiene muy maloa idea she's a nasty character o a nasty piece of work ( colloq)

lo hizo a or con maloa idea he did it deliberately o to be nasty, he did it knowing it would hurt ( o cause trouble etc)

● mala leche

feminine ( fam):

lo hizo con maloa leche (Esp, Méx, Ven); he did it deliberately o to be nasty, he did it knowing it would hurt ( o cause trouble etc)

está de maloa leche ( Esp); she's in a foul mood ( colloq)

¡qué maloa leche, se ha puesto a llover! ( Esp); what a drag! it's started raining ( colloq)

● mala palabra

feminine ( esp AmL) rude o dirty word

● mala pasada

feminine dirty trick

me hizo or jugó una maloa pasada she played a dirty trick on me

los nervios me jugaron una maloa pasada my nerves got the better of me

● mala pata

feminine ( fam); bad luck

● mala sangre

feminine:

hacerse maloa sangre to get worked up ( colloq), to get into a state ( colloq)

● malas artes

fpl guile, cunning

todo lo ha conseguido con maloas artes she's got everything she has by guile o through cunning

● malas lenguas

fpl ( fam):

dicen las maloas lenguas que … rumor* has it that …, there's a rumor* o there are rumors* going around that …, people are saying that …

● mala uva

feminine ( Esp) mala leche

● malos pensamientos

mpl bad o impure thoughts (pl)

● malos tratos

mpl (a persona, animal) maltreatment, ill-treatment; (a un niño, mujer) physical abuse, battery

malos tratos a menores or a la infancia child abuse

malo² -la

masculine, feminine

( leng infantil or hum); baddy ( colloq)

uno de los malos one of the baddies o bad guys

* * *

malo
◊ -la adjetivo [The form mal is used before masculine singular nouns]

1
a) [ser] ( en general) bad;

◊ una novela mala a bad novel;

un mal amigo a bad friend;
una mala caída a bad fall;
soy muy malo para los números I'm very bad with figures;
¡qué mala suerte or (fam) pata! what bad luck!, how unlucky!;
lo malo es que … the thing o trouble is that …;
las malas compañías bad company;
mala hierba weed;
malos tratos ill-treatment;
es malo tomar tanto sol it's not good to sunbathe so much;
tienes mala cara or mal aspecto you don't look well
b) ‹calidad/visibilidad› poor;

◊ tiene mala ortografía her spelling is poor;

estar de malas ( de mal humor) (fam) to be in a bad mood;

( con mala suerte) (esp AmL) to be unlucky;
◊ más vale malo conocido que bueno por conocer better the devil you know (than the devil you don't)

2 [ser] ‹ persona› ( en sentido ético) nasty;
( travieso) naughty;
◊ ¡qué malo eres con tu hermano! you're really horrible o nasty to your brother;

no seas mala, préstamelo don't be mean o rotten, lend it to me (colloq);
una mala mujer a loose woman;
una mujer mala a wicked o an evil woman;
lo hizo a or con mala idea he did it deliberately o to be nasty;
mala palabra (esp AmL) rude o dirty word;
dicen las malas lenguas que … (fam) there's a rumor going around that …, people are saying that …;
hacerse mala sangre to get upset;
ver tb leche 3
3 [estar]
a) ( en mal estado) ‹ alimento›:

◊ el pescado/queso está malo the fish/cheese has gone bad, that fish/cheese is off (BrE)

b) (Esp, Méx fam) ( enfermo) sick (AmE), ill (BrE);

◊ el pobre está malito the poor thing's not very well (colloq)

■ sustantivo masculino, femenino (leng infantil o hum) baddy (colloq)
malo,-a
I adjetivo ➣ mal
1 bad: he tenido un día muy malo, I've had a bad day
2 (perverso) wicked, bad
(desobediente, travieso) naughty: es una mala persona, he's wicked
préstame el coche, no seas malo, lend me your car, don't be so mean
3 (espectáculo, libro, etc) bad, poor: es un argumento muy malo, it's a feeble argument
4 (dañino) harmful: es malo para ti que él lo sepa, it's bad for you that he knows it
tenemos que arrancar las malas hierbas, we'll have to pull out the weeds
5 (enfermo) ill, sick
6 (alimentos) rotten: se puso mala la carne, the meat went bad
II m,f fam el malo, the baddy o villain
♦ Locuciones: estar de malas, to be in a bad mood
por las malas, by force
' malo' also found in these entries:
Spanish:
abominable
- ínfima
- ínfimo
- mal
- mala
- peor
- quina
- redundar
- santita
- santito
- antología
- chimbo
- en
- endiablado
- fatal
- fondo
- igualmente
- pata
- pichanga
- sangre
English:
abominable
- abysmal
- bad
- baddy
- devil
- evil
- good
- half
- ill
- lean
- low
- mean
- nasty
- off
- poor
- rotten
- shocking
- spiteful
- thick
- up
- villain
- wicked
- wrong
- your
- corny
- crummy
- indulgence
- lame
- naughty
- paltry
- ropey
- severe
- trashy
- unkind

* * *

malo, -a Mal is used instead of malo before singular masculine nouns (e.g. un mal ejemplo a bad example). The comparative form of malo (= worse) is peor, the superlative forms (= the worst) are el peor (masculine) and la peor (feminine).

♦ adj

1. [perjudicial, grave] bad;

traigo malas noticias I have some bad news;

es malo para el hígado it's bad for your liver;

¿es algo malo, doctor? is it serious, doctor?;

una mala caída a nasty fall

2. [sin calidad, sin aptitudes] poor, bad;

una mala novela/actriz a bad novel/actress;

tiene muy malas notas her Br marks o US grades are very poor o bad;

ser de mala calidad to be poor quality;

este material/producto es muy malo this material/product is very poor quality;

soy muy malo para la música I'm no good at o very bad at music;

Comp
Hum
es más malo que hecho de encargo [producto, jugador] he's/it's truly awful o as bad as they come;

Prov

más vale lo malo conocido que lo bueno por conocer better the devil you know (than the devil you don't)

3. [inapropiado, adverso] bad;

fue una mala decisión it was a bad decision;

he dormido en mala postura I slept in a funny position;

es mala señal it's a bad sign;

lo malo es que… the problem is (that)…;

disparó con la pierna mala y metió gol he shot with his weaker foot and scored;

tener mala suerte to be unlucky;

¡qué mala suerte! how unlucky!

Comp
Am mala palabra swearword
4. [malvado] wicked, evil;

es muy mala persona she's a really nasty person;

tiene muy mala intención he's very spiteful;

eso sólo lo haría un mal amigo it's a poor friend who would do a thing like that;

¡mira que eres malo, criticarla así! it's not very nice of you to criticize her like that!;

anda, no seas malo y déjame que vaya go on, don't be mean, let me go

5. [travieso] naughty;

¡no seas malo y obedece! be good and do as I say!;

el crío está muy malo últimamente the child has been very naughty recently

6. [enfermo] ill, sick;

estar/ponerse malo to be/fall ill;

tiene a su padre malo her father's ill;

Comp

poner malo a alguien to drive sb mad;

me pongo mala cada vez que la veo I get mad every time I see her

7. [desagradable] bad;

esta herida tiene mal aspecto this wound looks nasty;

mal tiempo bad weather;

hace mal tiempo the weather's bad;
Esp
está muy malo el día it's a horrible day, it's not a very nice day

8. [podrido, pasado] bad, off, spoiled;

la fruta está mala the fruit is bad o spoiled;

la fruta se ha puesto mala the fruit has gone bad o Br gone off

9. [uso enfático]
ni un mal trozo de pan not even a crust of bread;

no había ni un mal supermercado en el pueblo there wasn't a single supermarket to be found in the village

10. [difícil]
el asunto es malo de entender the matter is hard o difficult to understand;

una lesión muy mala de curar an injury that won't heal easily

11. Esp Fam Euf [con la menstruación]
estar/ponerse mala to be on/start one's period

♦ nm,f

el malo, la mala [en cine] the villain, the baddy

♦ interj

cuando nadie se queja, ¡malo! it's a bad sign when nobody complains

♦ malas nfpl

está o [m5] se ha puesto a malas con él she's fallen out with him;

estar de malas to be in a bad mood;

por las malas [a la fuerza] by force;

lo vas a hacer, aunque tenga que ser por las malas you're going to do it, whether you like it or not;

por las malas es de temer she's a fearful sight when she's angry;

Comp
Am
estar o [m5] andar de malas to be having a hard time;

Comp
Andes, CSur
en las malas [de mal humor] in a bad mood;

los amigos no te abandonan en las malas friends don't let you down when things get bad

* * *

malo

I adj

1 bad

2 calidad poor

3 ( enfermo) sick, ill;

ponerse malo get sick, fall ill

4

:

por las buenas o por las malas whether he/she etc likes it or not;

estar de malas be in a bad mood;

por las malas by force;

andar a malas con alguien be on bad terms with s.o.;

lo malo es que unfortunately

II m hum

bad guy, baddy

* * *

malo, -la adj, ( mal before masculine singular nouns)

1) : bad

mala suerte: bad luck

2) : wicked, naughty

3) : cheap, poor (quality)

4) : harmful

malo para la salud: bad for one's health

5) (using the form mal) : unwell

estar mal del corazón: to have heart trouble

6)

estar de malas : to be in a bad mood

malo, -la n

: villain, bad guy (in novels, movies, etc.)

* * *

malo¹ adj

1. (en general) bad [comp. worse; superl. worst]

un cantante malo a bad singer

hace un día malo the weather's bad

2. (travieso) naughty [comp. naughtier; superl. naughtiest]

es un niño muy malo he's a very naughty boy

3. (enfermo) ill [comp. worse; superl. worst]

ayer estuve malo I was ill yesterday

4. (pasado) off

creo que este yogur está malo I think this yoghurt is off

5. (malvado) evil

tiene cara de ser malo he looks evil

estar de malas to be in a bad mood

ser malo en/para algo to be bad at something

mala hierba weed

malo² n villain

Spanish-English dictionary > malo
4 hacer

v.

1 to do (realizar) (estudios, experimento, favor).

¿qué haces? what are you doing?

tengo mucho que hacer I have a lot to do

estoy haciendo segundo I'm in my second year

¿qué habré hecho con las llaves? what have I done with the keys?

la carretera hace una curva there's a bend in the road

Ella hace la tarea She does her work.

2 to make.

hacer un vestido/planes to make a dress/plans

hacer un poema/una sinfonía to write a poem/a symphony

hacer una fiesta to have a party

para hacer la carne… to cook the meat…

Ricardo hizo una casita Richard made a little house.

Le hago estudiar I make him study.

Nos hizo un problema He made us a problem (he made a problem for us)

3 to make (obtener) (fotocopia).

4 to do (arreglar) (casa, colada).

5 to build (to build).

han hecho un edificio nuevo they've put up a new building

6 to make (movimientos, sonidos, gestos).

le hice señas I signaled to her

hacer ruido to make a noise

el gato hace "miau" cats go "meow"

7 to do (practicar) (en general).

debes hacer deporte you should start doing some sport

8 to cause to look or seem (dar aspecto a).

este espejo te hace gordo that mirror makes you look o seem fat

9 to play (Cine & Teatro) (papel).

hace el papel de la hija del rey she plays (the part of) the king's daughter

10 to think, to reckon.

a estas horas yo te hacía en París I thought o reckoned you'd be in Paris by now

11 to be done to.

Se me hizo una injusticia An injustice was done to me.

12 to place.

Haré una llamada a mi hermana I will place a call to my sister.

13 to be made to.

Se nos hizo pagar una gran suma We were made to pay a large amount.

14 to be made for.

Se me hizo una camisa A shirt was made for me.

15 to travel, to make.

Hicimos dos kilómetros We traveled two kilometers.

* * *

HACER

CONJUGACIÓN

Present Indicative

hago, haces, hace, hacemos, hacéis, hacen.

Past Indicative

hice, hiciste, hizo, hicimos, hicisteis, hicieron.

Future Indicative

haré, harás, hará, haremos, haréis, harán.

Conditional

haría, harías, haría, haríamos, haríais, harían.

Present Subjunctive

haga, hagas, haga, hagamos, hagáis, hagan.

Imperfect Subjunctive

hiciera, hicieras, hiciera, hiciéramos, hicierais, hicieran;

hiciese, hicieses, hiciese, hiciésemos, hicieseis, hiciesen.

Future Subjunctive

hiciere, hicieres, hiciere, hiciéremos, hiciereis, hicieren.

Imperative

haz (tú), haga (él/Vd.), hagamos (nos.), haced (vos.), hagan (ellos/Vds.).

Past Participle

hecho,-a.

* * *

verb

1) to make

2) do

3) be

•

- hace dos años
- hacer falta
- hacerse
* * *
Para las expresiones hacer añicos, hacer gracia, hacerse ilusiones, hacer pedazos, hacerse de rogar, hacer el tonto, hacer las veces de ver la otra entrada.
1. VERBO TRANSITIVO

1) [indicando actividad en general] to do

¿qué haces? — what are you doing?

¿qué haces ahí? — what are you doing there?

no sé qué hacer — I don't know what to do

hace y deshace las cosas a su antojo — she does as she pleases

¡eso no se hace! — that's not done!

no hizo nada por ayudarnos — she didn't do anything to help us

haz todo lo posible por llegar a tiempo — do everything possible to arrive on time

• hacer el [amor] — to make love

• hacer la [guerra] — to wage war

- ¡qué le vamos a hacer!

hacer algo por hacer —

no tiene sentido hacer las cosas por hacerlas — there's no point doing things just for the sake of it

- ¡la hemos hecho buena!

- ya ha hecho otra de las suyas

2) [en lugar de otro verbo] to do

él protestó y yo hice lo mismo — he protested and I did the same

no viene tanto como lo solía hacer — he doesn't come as much as he used to

3) (=crear) [+ coche, escultura, juguete, ropa, pastel] to make; [+ casa] to build; [+ dibujo] to do; [+ novela, sinfonía] to write

hacer dinero — to make money

• le cuesta trabajo hacer [amigos] — he finds it hard to make friends

4) (=realizar) [+ apuesta, discurso, objeción] to make; [+ deporte, deberes] to do; [+ caca, pipí] to do; [+ nudo] to tie; [+ pregunta] to ask; [+ visita] to pay; [+ milagros] to do, work

el gato hizo miau — the cat went miaow, the cat miaowed

el árbol no hace mucha sombra — the tree isn't very shady, the tree doesn't provide a lot of shade

¿me puedes hacer el nudo de la corbata? — could you knot my tie for me?

• hacer un [favor] a algn — to do sb a favour

• hacer un [gesto] — [con la cara] to make {o} pull a face; [con la mano] to make a sign

• hacer un [recado] — to do {o} run an errand

• hacer [ruido] — to make a noise

• hacer [sitio] — to make room

• hacer [tiempo] — to kill time

5) (=preparar) [+ cama, comida] to make

hacer el pelo/las uñas a algn — to do sb's hair/nails

hacer la barba a algn — to trim sb's beard

• hacer las [maletas] — to pack one's bags

6) (=dedicarse a)

¿qué hace tu padre? — what does your father do?

está haciendo turismo en África — he's gone touring in Africa

• hacer [cine] — to make films

• hacer [teatro] — to act

7) (=actuar)

hacer un papel — to play a role {o} part

hacer el papel de malo — to play the (part of the) villain

8) (=sumar) to make

6 y 3 hacen 9 — 6 and 3 make 9

este hace 100 — this one makes 100

y cincuenta céntimos, hacen diez euros — and fifty cents change, which makes ten euros

este hace el corredor número 100 en atravesar la meta — he's the 100th runner to cross the finishing line

9) (=cumplir)

voy a hacer 30 años la próxima semana — I'm going to be 30 next week, it's my 30th birthday next week

10) (=obligar) + infin to make

les hice venir — I made them come

siempre consigue hacerme reír — she always manages to make me laugh

le gustaba hacerme rabiar — he enjoyed making me mad

• hágale [entrar] — show him in, have him come in

• me lo hizo [saber] — he told me about it, he informed me of it

• hacer [que] + subjun —

yo haré que vengan — I'll make sure they come

11) (=mandar)
+ infin
hizo construirse un palacio — she had a palace built

hicieron pintar la fachada del colegio — they had the front of the school painted

12) (=transformar) + adj to make

esto lo hará más difícil — this will make it more difficult

hacer feliz a algn — to make sb happy

te hace más delgado — it makes you look slimmer

has hecho de mí un hombre muy feliz — you've made me a very happy man

13) (=pensar) to think

yo le hacía más viejo — I thought he was older, I had him down as being older

te hacíamos en el Perú — we thought you were in Peru

14) (=acostumbrar)

hacer el cuerpo al frío — to get one's body used to the cold

15) (=ejercitar)

hacer dedos — to do finger exercises

hacer piernas — to stretch one's legs

16)

• hacer a algn [con] (=proveer) —

me hizo con dinero — he provided me with money

2. VERBO INTRANSITIVO

1) (=comportarse)

haces bien en esperar — you're right to wait

haces mal no contestando a sus llamadas — it's wrong of you not to answer his calls

• hacer [como] que {o} como si — to make as if

hizo como que no se daba cuenta {o} como si no se diera cuenta — he made as if he hadn't noticed, he pretended not to have noticed

hizo como si me fuera a pegar — he made as if to strike me

2)

• [dar que] hacer — to cause trouble

dieron que hacer a la policía — they caused {o} gave the police quite a bit of trouble

3) (=importar)

no le hace — LAm it doesn't matter, never mind

- ¡no le hagas!

4) (=ser apropiado)

¿hace? — will it do?, is it all right?; (=¿de acuerdo?) is it a deal?

la llave hace a todas las puertas — the key fits all the doors

hace a todo — he's good for anything

5) (=apetecer)

¿te hace que vayamos a tomar unas copas? — how about going for a drink?, what do you say we go for a drink?

¿te hace un cigarrillo? — how about a cigarette?, do you fancy a cigarette?

6) [seguido de preposición]
hacer de (Teat) to play the part of
hacer de malo — to play the villain
hacer por (=intentar)
haz por verlo si puedes — try to get round to seeing him if you can

hacer por hacer algo — to try to do sth, make an effort to do sth

3. VERBO IMPERSONAL

1) [con expresiones de tiempo atmosférico] to be

hace calor/frío — it's hot/cold

hizo dos grados bajo cero — it was two degrees below zero

¿qué tiempo hace? — what's the weather like?

ojalá haga buen tiempo — I hope the weather's nice

2) [con expresiones temporales]

hace tres años que se fue — he left three years ago, it's three years since he left

hace tres años que no lo veo — I haven't seen him for three years, it's three years since I (last) saw him

ha estado aquí hasta hace poco — he was here only a short while ago

no hace mucho — not long ago

hace un mes que voy — I've been going for a month

¿hace mucho que esperas? — have you been waiting long?

hace de esto varios años — it is some years since this happened

• [desde] hace cuatro años — for four years

está perdido desde hace 15 días — it's been missing for a fortnight

3) LAm (=haber, tener)

hace sed — I'm thirsty

hace sueño — I'm sleepy

4.

See:

hacerse

* * *
1.
verbo transitivo

Sentido I

1) ( crear) <mueble/vestido> to make; <casa/carretera> to build; < nido> to build, make; < coche> to make, manufacture; < túnel> to make, dig; <dibujo/plano> to do, draw; < lista> to make, draw up; < resumen> to do, make; < película> to make; <nudo/lazo> to tie; <pan/pastel> to make, bake; <vino/café/tortilla> to make; < cerveza> to make, brew

me hizo un lugar or sitio en la mesa — he made room o a place for me at the table

hacen buena pareja — they make a lovely couple

2)

a) (efectuar, llevar a cabo) < sacrificio> to make; < milagro> to work, perform; <deberes/ejercicios/limpieza> to do; < mandado> to run; <transacción/investigación> to carry out; < experimento> to do, perform; < entrevista> to conduct; <gira/viaje> to do

me hicieron una visita — they paid me a visit

me hizo un regalo — she gave me a gift

¿me haces un favor? — will you do me a favor?

hicimos un trato — we did o made a deal

aún queda mucho por hacer — there is still a lot (left) to do

dar que hacer — to make a lot of work

b) <cheque/factura> to make out, write out

3) (formular, expresar) <declaración/promesa/oferta> to make; <proyecto/plan> to make, draw up; <crítica/comentario> to make, voice; < pregunta> to ask

nadie hizo ninguna objeción — nobody raised any objections

nos hizo un relato de sus aventuras — he related his adventures to us

4) ( refiriéndose a necesidades fisiológicas)

hacer caca — (fam) to do a poop (AmE) o (BrE) a pooh (colloq)

hacer pis or pipí — (fam) to have a pee (colloq)

hacer sus necesidades — (euf) to go to the bathroom o toilet (euph)

5) ( adquirir) <dinero/fortuna> to make; < amigo> to make

6) (preparar, arreglar) < cama> to make; < maleta> to pack

hice el pescado al horno — I did o cooked the fish in the oven

tengo que hacer la comida — I must make lunch; ver tb comida 2) b)

7)

a) (producir, causar) < ruido> to make

este jabón no hace espuma — this soap doesn't lather

esos chistes no me hacen gracia — I don't find those jokes funny

estos zapatos me hacen daño — these shoes hurt my feet

b) ( refiriéndose a sonidos onomatopéyicos) to go

las vacas hacen `mu' — cows go `moo'

8) ( recorrer) <trayecto/distancia> to do, cover

9) (en cálculos, enumeraciones)

son 180... y 320 hacen 500 — that's 180... and 320 is o makes 500

el visitante que hacía el número mil — the thousandth visitor

Sentido II

10)

a) ( ocuparse en actividad) to do

no hace más que quejarse — she does nothing but complain

no hice más que cumplir con mi deber — I only did my duty

le gustaría hacer teatro — she would like to work in the theater

hacen una obra de Ibsen — they're doing o putting on a play by Ibsen

deberías hacer ejercicio — you should do o get some exercise

¿hace algún deporte? — do you play o do any sports?

b) (como profesión, ocupación) to do

c) ( estudiar) to do

hace Derecho — she's doing o studying o reading Law

hacer un curso de cocina — to do a cookery course

11)

a) (realizar cierta acción, actuar de cierta manera) to do

niño, eso no se hace! — you mustn't do that!

qué se le va a hacer! or qué le vamos a hacer! — what can you o (frml) one do?

aquí se hace lo que digo yo — around here what I say goes

hacerla — (Méx) (fam) to make it (colloq)

hacerla (buena) — (fam)

ahora sí que la hice! — now I've (really) done it!

hacérsela buena a alguien — (Méx) to keep one's word o promise to somebody

soñé que te sacabas la lotería - házmela buena! — I dreamed you won the lottery - if only!

b) (dar cierto uso, destino, posición) to do

no sé qué hice con los recibos — I don't know what I did with the receipts

y el libro ¿qué lo hice? — (CS, Méx fam) what did I do with the book?

c) ( causar daño)

hacerle algo a alguien — to do something to somebody

yo no le hice nada — I didn't do anything to her

el perro no te hace nada — the dog won't hurt you

12) (esp Esp) ( actuar como)

hacer el tonto — to act o play the fool

13) ( sustituyendo a otro verbo)

toca bien el piano - antes lo hacía mejor — she plays the piano well - she used to play better

voy a escribirle - deja, yo lo haré — I'm going to write to him - don't bother, I'll do it

14) (Méx, RPl fam) (afectar, importar)

¿qué le hace? — so what? what does it matter?

eso no le hace nada — that doesn't matter at all

Sentido III

15) (transformar en, volver) to make

te hará hombre, hijo mío — it will make a man of you, my son

la hizo su mujer — he made her his wife

hizo pedazos la carta — she tore the letter into tiny pieces

ella lo hizo posible — she made it possible

hacer algo de algo — to turn something into something

hacer algo de alguien — to make something of somebody

quiero hacer de ti un gran actor — I want to make a great actor of you

16) ( dar apariencia de)

ese vestido te hace más delgada — that dress makes you look thinner

17) (inducir a, ser causa de que)

hacer algo/a alguien + inf — to make something/somebody + inf

me hizo llorar — it made me cry

todo hace suponer que... — everything suggests that o leads one to think that...

hizo caer al niño — he knocked the child over

hágalo pasar — tell him to come in

hacer que algo/alguien + subj — to make something/somebody + inf

vas a hacer que pierda la paciencia! — you're going to make me lose my temper!

18) ( obligar a)

hacer + inf a alguien — to make somebody + inf

me hizo esperar tres horas — she kept me waiting for three hours

me hizo abrirla — he made me open it

hacer que alguien + subj — to make somebody + inf

hizo que todos se sentaran — he made everybody sit down

19)

hacer hacer algo — to have o get something done/made

hice acortar las cortinas — I had o got the curtains shortened

20) (suponer, imaginar)

te hacía en Buenos Aires — I thought you were in Buenos Aires

yo que lo hacía casado! — I had the idea that he was married!
2.
hacer vi

Sentido I

1)

a) (obrar, actuar)

déjame hacer a mí — just let me handle this o take care of this

¿cómo se hace para que te den la beca? — what do you have to do to get the scholarship?

¿cómo hacen para vivir con ese sueldo? — how do they manage to live on that salary?

hacerle a algo — (Chi, Méx fam)

le hace a todo — she does a bit of everything

yo no le hago a la pintura — I don't go in for painting

hacer y deshacer — to do as one pleases, do what one likes

b) (+ compl)

hiciste bien en decírmelo — you did o were right to tell me

haces mal en mentir — it's wrong of you to lie

2) ( refiriéndose a las necesidades fisiológicas)

mamá, ya hice! — (esp AmL) Mommy, I've been o I've finished!

hacer de cuerpo or de vientre — (frml) to have a bowel movement (frml)

3) (fingir, simular)

hizo como que no me había visto — he made out o pretended he hadn't seen me

hice como que no oía — I pretended not to hear

haz como si no supieras nada — act as if o pretend you don't know anything about it

4) ( servir)

hacer de algo: esta sábana hará de toldo this sheet will do for o as an awning; la escuela hizo de hospital — the school served as o was used as a hospital

5) ( interpretar personaje)

hacer de algo/alguien — to play (the part of) something/somebody

hacía de `malo' — he played the bad guy

Sentido II

6) (+ compl) ( sentar) (+ me/te/le etc)

le va a hacer bien salir un poco — it'll do her good to get out a bit

la trucha me hizo mal — (AmL) the trout didn't agree with me

7) ( corresponder)

hacerle a algo — to fit something

esta tapa no le hace al frasco — this lid doesn't fit the jar

8)

no le hace — ( no tiene importancia) it doesn't matter; ( no sirve de excusa) that's no excuse

¿no le hace que tire la ceniza aquí? — do you mind if I drop the ash here?

9) (en 3^a pers) (frml) (tocar, concernir)

por lo que hace a or en cuanto hace a su solicitud — as far as your application is concerned

10) (Esp fam) ( apetecer)

¿(te) hace una cerveza? — care for a beer?, do you fancy a beer? (BrE colloq)
3.
hacer v impers

1)

a) ( refiriéndose al tiempo atmosférico)

hace frío/calor/sol/viento — it's cold/hot/sunny/windy

hace tres grados — it's three degrees

(nos) hizo un tiempo espantoso — the weather was terrible

b) (fam & hum)

hace sed ¿verdad? — it's thirsty weather/work, isn't it?

parece que hace hambre — you/they seem to be hungry

2) ( expresando tiempo transcurrido)

hace dos años que murió — he's been dead for two years

¿cuánto hace que se fue? — how long ago did she leave?

hace poco/un año — a short time/a year ago

hace mucho que lo conozco — I've known him for a long time

no lo veo desde hace años — I haven't seen him for years

hacía años que no lo veía — I hadn't seen him for o in years

hasta hace poco — until recently
4.
1) hacerse v pron

Sentido I

2) ( producirse)

hágase la luz — (Bib) let there be light; (+ me/te/le etc)

se me hizo un nudo en el hilo — I got a knot in the thread

se le ha hecho una ampolla — she's got o she has a blister

hacérsele algo a alguien — (Méx)

por fin se le hizo ganar el premio — she finally got to win the award

3)

a) (refl) ( hacer para sí) <café/falda> to make oneself

se hace toda la ropa — she makes all her (own) clothes

se hicieron una casita — they built themselves a little house

b) (caus) ( hacer que otro haga)

se hicieron una casita — they had a little house built

se hizo la cirugía estética — she had plastic surgery

voy a hacerme las manos — I'm going to have a manicure

4) ( causarse)

me hice un tajo en el dedo — I cut my finger

¿qué te hiciste en el brazo? — what did you do to your arm?

¿te hiciste daño? — did you hurt yourself?

5) ( refiriéndose a necesidades fisiológicas)

todavía se hace pis/caca — (fam) she still wets/messes herself

6) (refl) ( adquirir) to make

hacerse un nombre — to make a name for oneself

hacerse enemigos — to make enemies

Sentido II

7)

a) (volverse, convertirse en) to become

hacerse famoso/monja — to become famous/a nun

se están haciendo viejos — they are getting o growing old

b) (impers)

se hace de noche muy pronto — it gets dark very early

se está haciendo tarde — it's getting late; (+ me/te/le etc)

se nos hizo de noche esperándolo — it got dark while we were waiting for him

c) ( cocinarse) pescado/guiso to cook

d) (AmL) ( pasarle a)

¿qué se habrá hecho María? — what can have happened to María?

8) ( resultar)

esto se hace muy pesado — this gets very boring; (+ me/te/le etc)

se me hizo interminable — it seemed interminable

se me hace difícil creerlo — I find it very hard to believe

9) ( dar impresión de) (+ me/te/le etc)

se me hace que está ofendida — I get the feeling o impression that she's upset

se me hace que va a llover — I think o I have a feeling it's going to rain

hacérsele a alguien — (Chi fam) to back out

10) (caus)

hacerse + inf: hazte respetar make people respect you; el desenlace no se hizo esperar the end was not long in coming; un chico que se hace querer a likable kid; se hizo construir una mansión he had a mansion built; hazte ver por un médico — (AmL) go and see a doctor

11) ( acostumbrarse)

hacerse a algo/+ inf — to get used to something/-ing

no consigo hacerme a la idea — I can't get used to the idea

12) ( fingirse)

no te hagas el inocente — don't act the innocent

me vio pero se hizo el loco — he saw me but pretended he hadn't

¿éste es bobo o se (lo) hace? — (fam) is this guy stupid or just a good actor? (colloq)

no te hagas el sordo — don't pretend o act as if you didn't hear me

yo me hice — (Méx fam) I pretend not to notice

13) ( moverse) (+ compl) to move

hacerse atrás/a un lado — to move back/to one side

14) hacerse con

el ejército se hizo con la ciudad — the army took the city

tengo que hacerme con esa carta — I must get hold of that letter

logró hacerse con el control de la compañía — he managed to gain control of the company

15) hacerse de (AmL)

se hicieron de gran fama — they became very famous

tengo que hacerme de dinero — I must get o lay my hands on some money

se hizo de muchos amigos — he made a lot of friends

* * *

= accomplish, design (for/to), be up to, cause, conduct, do, devise, produce, render, compose, make, get (a)round to, make out, get round to, brew.

Ex. If a library prefers to simplify records in particular areas, this can usually be accomplished by not entering particular types of information.

Ex. In lists designed for international use a symbolic notation instead of textual notes may be used.

Ex. When I saw what he was up to, I drew back for a punch and hit him so hard on the nose that he fell on his back and lay there for some time, so that his wife stood over him and cried out 'Mercy! You've done my husband in!'.

Ex. As usage of the language causes terms to become anachronistic, or as increases in our level of awareness reveal undesirable connotations, we seek to change subject heading terms.

Ex. Obviously, this tagging must be conducted manually.

Ex. In all these cases where scientists studied what crafstmen knew how to do the resulting benefits have accrued to science not to technology.

Ex. Special classification schemes are generally devised for an application in which no major general scheme is suitable.

Ex. The present OCLC system does not produce catalog cards in sets, but if it did it could produce over 6,000 different sets for one title.

Ex. So strongly was it felt by proponents of change that just such unconscious biases rendered libraries 'part of the problem, instead of the solution'.

Ex. There have never been any attempts to compose a bibliography of US government documents relating to international law.

Ex. This concept comes mainly from the military, where a designated number of troops make a squad, a platoon, a regiment, etc..

Ex. The article is entitled 'A list of lists of Web sites to check out: getting organized and getting around to it are two different things'.

Ex. The cards for those headings should be removed from the index and new cards made out if necessary.

Ex. The government have been making noises about it for some time but haven't quite got round to it.

Ex. The goddess owned a potent magick cauldron in which she planned to brew a special liquid for her ugly son.

----

* acceder haciendo clic = click.

* acusación + hacer = accusation + level.

* aguja de hacer croché = crochet hook, crochet needle.

* aguja de hacer ganchillo = crochet hook, crochet needle.

* aguja de hacer punto = knitting needle.

* algo diverto que hacer = fun thing to do.

* Algo que se hace para matar el tiempo = time filler.

* al hacer esto = by so doing, in so doing, by doing so, in doing so.

* a medio hacer = halfway done, half done.

* anunciado desde hace tiempo = long-heralded.

* aprender haciendo = learn by + doing.

* batir hasta hacer espuma = work up + a lather.

* ¡bien hecho! = the way to go!.

* buscar una forma de hacer (algo) = develop + way + to make + Nombre.

* contenedor para hacer compost = compost bin.

* continuar con el buen hacer = keep up + the good work, keep up + the great work.

* continuar haciendo algo = get on with + Nombre.

* cuando hace frío = in the cold.

* cumplido hace tiempo = long overdue.

* decidir hacer = spring for.

* decidir qué hacer con = make + disposition of.

* de hace años = of years ago.

* de hace muchos años = long-standing.

* de hace mucho tiempo = age-old, long-lost.

* de hace siglos = of yore.

* de hace varios siglos = centuries-old.

* dejar de hacer huelga = cross + the picket line.

* dejar que Alguien haga las cosas a su manera = let + Nombre + do things + Posesivo + (own) way.

* dejar sin hacer = leave + undone.

* desde hace algún tiempo = for some time past, for days.

* desde hace años = over the years, for years past, for years.

* desde hace la tira (de tiempo) = for yonks, for yonks and yonks.

* desde hace muchísimo tiempo = in ages (and ages and ages).

* desde hace muchos años = for years.

* desde hace mucho tiempo = for ages, long-time [longtime], long since, in ages (and ages and ages).

* desde hace siglos = for yonks, for yonks and yonks.

* desde hace tanto tiempo = so long.

* desde hace tiempo = long [longer -comp., longest -sup.], over the years, for a long time, long since, for some time.

* desde hace un montonazo de tiempo = for yonks and yonks.

* desde hace un montón de tiempo = for yonks.

* desde hace un par de + Tiempo = in these past couple of + Tiempo.

* desde hace varios años + Presente = for several years + Pretérito Perfecto.

* desde hace ya algún tiempo = for some time now.

* desde hace ya años = for years now.

* difícil de hacer = hard to do.

* donde fueres haz lo que vieres = when in Rome (do as the Romans do).

* dos entuertos no hacen un derecho = two wrongs do not make a right.

* el que las hace, las paga = you've made your bed, now you must lie in it!.

* encargado de hacer el presupuesto = budgetmaker.

* esfuerzo + hacer sudar = work up + a lather.

* es más fácil decirlo que hacerlo = easier said than done.

* esperado hace tiempo = overdue.

* esperar sin nada que hacer = kick + Posesivo + heels.

* establecido desde hace tiempo = long-established.

* estar haciendo = be up to.

* estar haciendo Algo = have + Nombre + on the go.

* estar haciendo algo que no se debe = be up to no good.

* estar sin hacer nada = sit + idle, stand + idle.

* existir desde hace años = be around for years.

* frotar hasta hacer espuma = lather.

* hace algunos años = some years ago.

* hace algún tiempo = some time ago, a while back, some while ago, sometime back.

* hace años = years ago.

* hace demasiado tiempo = too long ago.

* hacer huir en batalla = route.

* hace la tira (de tiempo) = yonks, yonks and yonks.

* hace miles de años = aeons ago.

* hace muchas lunas = all those many moons ago, many moons ago.

* hace muchísimos años = a great many years ago.

* hace muchísimo tiempo = ages (and ages) ago, aeons ago, yonks.

* hace muchos años = many years ago.

* hace mucho tiempo = long since, all those many moons ago, many moons ago.

* hace muy poco tiempo = a short time ago.

* hace + Número + años = Número + years ago.

* hace poco tiempo = a short time ago.

* hacer a Alguien pasar vergüenza = embarrass.

* hacer a Alguien precavido = put + Nombre + on + Posesivo + guard.

* hacer abono orgánico = compost.

* hacer acampada = camp.

* hacer accesible a través de = make + available through.

* hacer ademanes = flail about, gesticulate.

* hacer aflorar = bring to + the surface.

* hacer aflorar sentimientos de antagonismo = bring to + the surface + feelings of antagonism.

* hacer ágil = limber up.

* hacer agua = Negativo + hold + water.

* hacer agua(s) = spring + a leak.

* hacer a gusto del consumidor = make to + order.

* hacer ajustes = make + adjustment.

* hacer alarde de = boast, flaunt, brag, show off.

* hacer alegaciones = plead.

* hacer Algo a hurtadillas = sneak.

* hacer algo alocado = do + something footloose and fancy-free.

* hacer algo al respecto = do + something about it.

* hacer Algo con dificultad = muddle through, plod (along/through).

* hacer Algo con mucho esfuerzo = plod (along/through).

* hacer algo con respecto a = do + something about.

* hacer Algo de cara a la galería = play to + the gallery.

* hacer Algo en exceso = push + Nombre + too far.

* hacer algo funcionar = make + Nombre + tick.

* hacer Algo muy bien = do + an excellent job of, make + an excellent job of.

* hacer Algo para la galería = play to + the gallery.

* hacer algo poco a poco = eat away at.

* hacer algo por amor al arte = labour of love.

* hacer Algo por + Posesivo + propia cuenta = make + Posesivo + own arrangements.

* hacer Algo posible = make + provision for.

* hacer Algo puré = mash.

* hacer Algo rápidamente = put together.

* hacer Algo realidad = make + Nombre + come true.

* hacer Algo sin ser visto = sneak.

* hacer Algo sobre la marcha = play + Nombre + by ear.

* hacer Algo trocitos = tear + Nombre + to shreds, tear + Nombre + to bits.

* hacer algunos comentarios sobre lo que Alguien ha dicho = take + a few cracks at.

* hacer alusión a = make + allusion to, make + reference to.

* hacer a mano = handcraft.

* hacer a medida = custom-make, make to + order.

* hacer a medida para satisfacer los requisitos = tailor to + meet the specification.

* hacer amigos = win + friends.

* hacer amistad = make + friend.

* hacer amistad con = make + friends with, befriend.

* hacer amistades = friend.

* hacer ampollas = blister.

* hacer anotaciones = annotate, mark + Nombre + up.

* hacer añicos = shatter, blow + Nombre + to bits, smash + Nombre + to bits, tear + Nombre + to bits.

* hacer aparecer = cause + display of.

* hacer a partir de = make out of.

* hacer apología = make + apology.

* hacer arreglos florales = arrange + flowers.

* hacer artesanalmente = handcraft.

* hacer asequible = make + amenable.

* hacer atractivo = endear.

* hacer a un lado = nudge + Nombre + aside, push aside.

* hacer autostop = thumb + a lift, hitch + a ride.

* hacer avances = make + headway.

* hacer avanzar = nudge + Nombre + forward, push + the frontiers of, nudge + Nombre + along, nudge + Nombre + into, push + the boundaries of.

* hacer avanzar el conocimiento = push back + the frontiers of knowledge.

* hacer avanzar hacia = nudge + Nombre + toward.

* hacer averiguaciones = make + enquiry.

* hacer bajar = force down.

* hacer balance de = take + stock of.

* hacer barrabasadas = play + pranks.

* hacer basto = coarsen.

* hacer bien = do + good.

* hacer borrón y cuenta nueva = start with + a clean slate, cut + Posesivo + losses, turn over + a new leaf.

* hacer borroso = blur.

* hacer bromas = banter.

* hacer bucles = loop.

* hacer buenas migas = hit it off.

* hacer buen uso de Algo = put to + good use.

* hacer bulla = kick up + a stink, kick up + a fuss, raise + a stink, make + a stink (about), make + a racket, make + a row, make + a ruckus, kick up + a row.

* hacer bulto = bulge.

* hacer búsquedas en = search through.

* hacer caca = take + a dump.

* hacer caer = oust.

* hacer caja = tally up + sales, balance + the cash, reconcile (with), balance + the cash drawer.

* hacer caja con = cash in on, ride (on) + Posesivo + coattails.

* hacer callar = shush, hush, quieten.

* hacer cambiar = swing + Persona.

* hacer cambiar las cosas = turn + the tide on.

* hacer cambios en la búsqueda = renegotiate + search.

* hacer cambios indebidamente = tamper (with).

* hacer campaña = campaign, stump, go out on + the road.

* hacer cara a = brave.

* hacer caso = take + notice, listen (to).

* hacer caso a Alguien = take + Posesivo + word for it.

* hacer caso (a/de) = pay + attention to.

* hacer caso omiso = disregard, brush aside, go + unheeded, fall on + deaf ears, meet + deaf ears, thumb + Posesivo + nose at, dismiss with + the wave of the hand, fly in + the face of, push aside.

* hacer caso omiso de = be oblivious of/to.

* hacer chanchullos = fiddle.

* hacer chatting = chat.

* hacer circular = pass around.

* hacer circular por = circulate round.

* hacer cisco = tear + apart, wipe + the floor with.

* hacer coincidir (con) = reconcile (with).

* hacer cola = queue up.

* hacer colectas = exact + contributions.

* hacer comentarios = air + comments.

* hacer como el avestruz = bury + Posesivo + head in the sand (like an ostrich), stick + Posesivo + head in the sand.

* hacer como si nada = play it + cool.

* hacer comparaciones = draw + comparisons, make + comparisons.

* hacer comparecer = arraign.

* hacer compatible (con) = reconcile (with).

* hacer compost = compost.

* hacer compras = do + shopping.

* hacer comprender = bring + home.

* hacer con Alguien lo que Uno quiera = be like putty in + Posesivo + hands.

* hacer concesiones = make + allowances.

* hacer conjeturas = speculate.

* hacer constar = state.

* hacer contrabando = smuggle.

* hacer copias = make + multiple copies.

* hacer copias mediante multicopista por disolvente = spirit duplication.

* hacer correr la voz = spread + the word, spread + the good word, pass on + the good word, spread + the news.

* hacer cosas = get + things done.

* hacer cosquillas = tickle.

* hacer creer = lead to + believe, lull + Nombre + into thinking.

* hacer crítica = find + fault with.

* hacer croché = crochet.

* hacer cuadrar (con) = reconcile (with).

* hacer cuadrar las cuentas = reconcile + receipts.

* hacer cuadras las facturas = reconcile + receipts.

* hacer cualquier cosa = do + anything, give + Posesivo + right arm.

* hacer cumplir = uphold.

* hacer cumplir la disciplina = enforce + discipline.

* hacer cumplir la legislación = enforce + legislation.

* hacer cumplir la ley = law enforcement, enforce + law, legal enforcement.

* hacer cumplir una norma = enforce + standard.

* hacer cumplir una política = uphold + policy.

* hacer cumplir unas normas = enforce + policy.

* hacer daño = do + harm, hurt.

* hacer dar vueltas = gyrate.

* hacer de = make out of.

* hacer de carabina = play + gooseberry.

* hacer declamaciones = declaim.

* hacer dedo = hitch + a ride, thumb + a lift.

* hacer de la noche día = burn + the candle at both ends.

* hacer del mismo molde = cast in + the same mould as.

* hacer de nuevo = redo [re-do], remake.

* hacer de + Posesivo + parte = do + Posesivo + bit.

* hacer derretir el hielo = de-ice [deice].

* hacer desaparecer = eradicate, dispel, banish.

* hacer desaparecer una división = blur + division.

* hacer desaparecer un mito = dispel + myth.

* hacer descuento = discount.

* hacer desfilar = parade.

* hacer detonar = detonate.

* hacer de tripas corazón = bite + the bullet.

* hacer diabluras = play + pranks.

* hacer diana = hit + home.

* hacer difícil = make + it + difficult, make + difficult.

* hacer dinero = make + money.

* hacer dudar = make + Nombre + doubt, misgive.

* hacer eco = echo, resonate.

* hacer eco de = echo.

* hacer efectivo = cash in.

* hacer efectivo en metálico = pay in + cash.

* hacer ejercicio físico = work out.

* hacer ejercicios de calentamiento = limber up.

* hacer el aire irrespirable = choke + the air.

* hacer el amor = make + love.

* hacer el avío = get + ready.

* hacer el balance de cuentas = balance + the cash, balance + the cash drawer.

* hacer el cambio = make + the change.

* hacer el chorra = pissing into the wind.

* hacer el deber de Uno = do + Posesivo + part.

* hacer el dobladillo = hem.

* hacer elección = make + choices.

* hacer el esfuerzo necesario = pull + Posesivo + (own) weight.

* hacer el indio = horse around/about.

* hacer el intento = have + a go, give + it a shot, give + Nombre + a try, have + a stab at, take + a stab at, make + a stab at, give + it a whirl, give + it a try.

* hacer el mal = do + evil.

* hacer el mejor uso de = make + the best of.

* hacer el monigote = fool around.

* hacer el paripé = keep up + facade, put on + an act.

* hacer el pasillo = form + a guard of honour.

* hacer el pasillo de honor = form + a guard of honour.

* hacer el recorrido normal = make + the rounds.

* hacer el ridículo = make + a fool of + Reflexivo, make + an arse of + Reflexivo, make + a spectacle of + Reflexivo.

* hacer el testamento = testate.

* hacer el tonto = fool around, horse around/about.

* hacer el último esfuerzo = go + the last mile, go + the extra mile.

* hacer encaje = tat.

* hacer encaje de bolillos = do + the impossible, jump through + hoops, double over + backwards.

* hacer encaje de bolillos para que cuadre Algo = juggle.

* hacer encargos = run + errands.

* hacer enemigos = make + enemies.

* hacer entender = get across.

* hacer erupción = erupt.

* hacer escala = stop over.

* hacer eses = zigzag.

* hacer esperar = cool + Posesivo + heels.

* hacer espuma = work up + a lather, froth.

* hacer esquina con = form + right angles with.

* hacer estallar = spark, ignite, touch off, blow up, let off.

* hacer estallar en añicos = blow + sky high.

* hacer estallar una bomba = bomb.

* hacer estallar un guerra = ignite + war.

* hacer esto = go along + this road.

* hacer esto y aquello de un modo relajado = mess about, pootle, piddle around.

* hacer esto y aquello de un modo relajado = mess around.

* hacer esto y aquello sin prisas = pootle.

* hacer estragos = lay + waste to, create + havoc, wreak + havoc, cause + havoc, take + Posesivo + toll (on).

* hacer estragos en = play + havoc with.

* hacer estrías = rifle.

* hacer exenciones = make + exemptions.

* hacer experimentos = institute + experiments.

* hacer explícito = make + explicit.

* hacer explotar = blow up.

* hacer extensivo + Posesivo + agradecimiento = extend + Posesivo + thanks.

* hacer factible = make + feasible.

* hacer falta = need, must, have to, it + take.

* hacer flexible = limber up.

* hacer fortuna = make + Posesivo + fortune, make + a fortune, strike + it rich, strike + gold, hit + the jackpot.

* hacer fotocopias = photoduplication [photo-duplication].

* hacer fotografía = make + picture.

* hacer fracasar = foil, derail.

* hacer frente = combat, come to + terms with, contain, address + Nombre + head-on, meet + Nombre + head-on, tackle + Nombre + head-on, face + Nombre + head-on, engage.

* hacer frente a = confront, deal with, face, face up to, meet, cope with, wrestle with, stand up to, brave, breast, address.

* hacer frente a deudas = meet + debts.

* hacer frente a gastos = meet + expenses.

* hacer frente a la delincuencia = tackle + crime.

* hacer frente a la inflación = combat + inflation.

* hacer frente a la realidad = confront + reality, face + (the) facts, face + (up to) the fact that, face + reality.

* hacer frente a la realidad (de que) = face + the truth (that).

* hacer frente a las diferencias = face + differences.

* hacer frente a la situación = tackle + situation.

* hacer frente a la vida = cope.

* hacer frente al cambio = manage + change.

* hacer frente al futuro = face up to + the future.

* hacer frente al hecho de que = face + (up to) the fact that.

* hacer frente a los elementos = brave + the elements.

* hacer frente a los hechos = face + facts.

* hacer frente a tiempos difíciles = cope with + difficult times, cope with + difficult times.

* hacer frente a una amenaza = address + threat.

* hacer frente a una crisis = face + crisis, meet + crisis.

* hacer frente a una incertidumbre = meet + uncertainty.

* hacer frente a una necesidad = meet + need, serve + need.

* hacer frente a una responsabilidad = meet + responsibility, face up to + responsibility.

* hacer frente a un cambio = meet + change.

* hacer frente a un gasto = meet + cost.

* hacer frente a un problema = attack + problem, combat + problem, wrestle with + problem.

* hacer frente a un reto = rise (up) to + challenge, confront + challenge, meet + challenge, embrace + challenge.

* hacer fresco = be cool.

* hacer funcionar = service, do + the trick.

* hacer gala de = sport.

* hacer gala del conocimiento que uno tiene = air + knowledge.

* hacer ganchillo = crochet.

* hacer garabatos = scribble, scrawl, doodle.

* hacer girar = twiddle, twirl.

* hacer gozar = delight.

* hacer gracia = tickle + Posesivo + fancy.

* hacer grandes esfuerzos por = take + (great) pains to.

* hacer grandes progresos = make + great strides.

* hacer guardar silencio = shush.

* hacer hasta la presente = do + all along.

* hacer hidrófugo = render + water-repellent.

* hacer hincapié = emphasise [emphasize, -USA].

* hacer hincapié en = put + a premium on.

* hacer hincapié en una idea = hammer + point.

* hacer historia = make + history, history in the making, go down in + history.

* hacer honor al nombre de Uno = live up to + Posesivo + name.

* hacer horas extraordinarias = work + overtime.

* hacer horas extras = work + overtime.

* hacer hueco = make + room (for).

* hacer huelga = strike.

* hacer huella = leave + an impression, touch + Posesivo + life, leave + Posesivo + mark, cut + a swath(e), leave + an imprint, make + an impression.

* hacer huir = drive away, chase + Nombre + off.

* hacer imaginar = conjure up + an image of, conjure up + a vision of.

* hacer impermeable = render + water-repellent.

* hacer inalterable = set in + stone, set in + tablets of stone.

* hacer incomprensible = render + incomprehensible, garble.

* hacer indescifrable = render + indecipherable, garble.

* hacer innecesario = obviate + the need for, make + redundant.

* hacer insinuaciones = make + innuendoes.

* hacer insinuaciones sobre = make + noises about, make + a noise about.

* hacer insoluble = render + insoluble.

* hacer inutilizable = render + useless.

* hacer juego con = go with.

* hacer juegos malabares = juggle.

* hacer juegos malabares para que cuadre Algo = juggle.

* hacer justicia = do + justice.

* hacer la cama = make + the bed.

* hacer la cuenta = tot up, tote up.

* hacer la guerra = make + war.

* hacer (la) mona = play + hooky, play + truant, skip + class.

* hacer la paz = make + (the) peace.

* hacer la pelota = butter + Nombre + up, toady, fawn (on/upon/over).

* hacer la pelota a + Alguien = curry + favour with + Alguien.

* hacer la pelotilla = toady, butter + Nombre + up.

* hacer la prueba = give + it a whirl, give + it a shot, give + it a try.

* hacer largos = swim + laps.

* hacer las leyes más estrictas = tighten + laws.

* hacer las maletas = pack up, pack + Posesivo + belongings, pack + Posesivo + things, pack + Posesivo + suitcases, pack + Posesivo + bags.

* hacer las paces = heal + the breach, heal + the rift, bury + the hatchet, make + (the) peace, smoke + the peace pipe, smoke + the pipe of peace, bury + the tomahawk, bury + the war axe.

* hacer la transición = make + the transition.

* hacer la vida imposible = make + life hell.

* hacer la vista gorda = look + the other way, turn + a blind eye to, pretend + not to have seen.

* hacerle a Alguien un lavado de cerebro = brainwash.

* hacerle las cosas fáciles a Alguien = play into + the hands of.

* hacerle la vida más simple a todos = simplify + life for everyone.

* hacerle una paja a un muerto = flog + a dead horse, beat + a dead horse, fart + in the wind.

* hacerle un bombo a Alguien = knock + Alguien + up.

* hacer llamada telefónica = make + telephone call.

* hacer llorar = reduce + Nombre + to tears.

* hacer llorar de emoción = move + Nombre + to tears.

* hacerlo = do so, go ahead.

* hacerlo bien = put + matters + right, get + it + right, be right on track.

* hacer lo correcto = do + the right thing.

* hacerlo de nuevo = go and do it again.

* hacerlo difícil de + Infinitivo = make + it + hard to + Infinitivo.

* hacer lo imposible = bend over backwards, do + the impossible, lean over + backwards, double over + backwards.

* hacer lo imposible para = jump through + hoops.

* hacerlo lo mejor que uno pueda = do + Posesivo + utmost, give + Posesivo + utmost, give + Posesivo + best.

* hacerlo mal = get + it + (all) wrong.

* hacer lo más acertado dadas las circunstancias = do + the best thing in the circumstances.

* hacerlo más llevadero = make + life easier.

* hacerlo mejor = do + a better job.

* hacer lo mejor que Uno pueda = put + Posesivo + best into, give of + Posesivo + best.

* hacer lo mejor que Uno puede = try + Posesivo + best, try + Posesivo + heart out.

* hacerlo por uno mismo = do + it + on + Posesivo + own.

* hacer lo que a Uno le de la gana = get away with + murder.

* hacer lo que le corresponde a Uno = do + Posesivo + part.

* hacer lo que uno dice que es capaz de hacer = live up to + Posesivo + claim.

* hacer lo que Uno quiera = get away with + murder.

* hacer los deberes = do + homework.

* hacerlo sin la ayuda de nadie = do + it + on + Posesivo + own.

* hacerlo solo = do + it + on + Posesivo + own.

* hacer los primeros pinitos = take + the first step.

* hacerlo todo excepto = stop at + nothing short of.

* hacerlo todo menos = stop at + nothing short of.

* hacer malabarismos = juggle.

* hacer malabarismos para que cuadre Algo = juggle.

* hacer mandados = run + errands.

* hacer maravillas = work + wonders.

* hacer más consciente de Algo = heighten + awareness.

* hacer más copias de Algo = produce + additional copies.

* hacer más eficiente = streamline.

* hacer más estricto = tighten.

* hacer más fuerte = toughen.

* hacer más inteligente = smarten.

* hacer más interesante = spice up, add + spice.

* hacer más preciso = tightening up.

* hacer más rico = add + richness to.

* hacer más riguroso = tighten, tightening up.

* hacer más sabroso = pep up.

* hacer más sofisticado = dumb up.

* hacer mejor = give + Nombre + an edge.

* hacer mejoras = make + improvements.

* hacer mella = take + Posesivo + toll (on), leave + an impression, touch + Posesivo + life, leave + Posesivo + mark, cut + a swath(e), leave + an imprint, make + an impression, hit + home.

* hacer mella en = dent, make + a dent in, take + a bite out of.

* hacer mención de/a = make + mention of.

* hacer mezcla = mix + cement.

* hacer milagros = work + wonders, work + miracles.

* hacer mucha ilusión = be thrilled.

* hacer mucho = do + much.

* hacer mucho dinero = make + good money, earn + good money.

* hacer mucho por = go + a long way (towards/to/in) + Gerundio.

* hacer muchos aspavientos por Algo = make + a song and dance about.

* hacer mucho tiempo que Algo ha desaparecido = be long gone.

* hacer necesario = render + necessary.

* hacer negocio = make + business.

* hacer negocios = do + business, transact.

* hacer + Nombre + llegar hasta aquí = get + Nombre + this far.

* hacer + Nombre + responsable de = put + Nombre + in the driving seat.

* hacer notar = bring to + Posesivo + attention, bring to + the attention, mark, note, bring to + notice, bring + attention to, bring to + Posesivo + notice.

* hacer notar la presencia de = make + Posesivo + presence felt, make + Posesivo + presence known.

* hacer novillos = play + hooky, skip + class, play + truant, bunk off, bunk + classes, skive, bunk + school.

* hacer nudos = knot.

* hacer objeciones contra = urge against.

* hacer observaciones = comment on/upon.

* hacer obsoleto = make + redundant.

* hacer oídos sordos = turn + a deaf ear to.

* hacer ordinario = coarsen.

* hacer pagar tributos = exact + tributes.

* hacer palmas = clap.

* hacer paradas = make + stops.

* hacer parecer = make + seem, make + Nombre + out to be.

* hacer parecer pequeño = dwarf.

* hacer partícipe = engage.

* hacer pasajero = render + transitory.

* hacer patochadas = fool around.

* hacer payasadas = fool around.

* hacer pedazos = shatter, smash + Nombre + to bits.

* hacer peligrar = place + in jeopardy, imperil, endanger, pose + risk.

* hacer pensar = provoke + thought, make to + think, lull + Nombre + into thinking, summon up + image.

* hacer pensar en = conjure, conjure up + a picture of, bring to + mind, conjure up + an image of, conjure up, conjure up + a vision of.

* hacer pequeños ajustes = tinker + around the edges, tinker with.

* hacer perder el conocimiento = knock + Nombre + out, knock + Nombre + unconscious.

* hacer perder el entusiasmo = dampen + Posesivo + enthusiasm.

* hacer perder el sentido a = make + nonsense of.

* hacer perder la agilidad física = stale.

* hacer perder la agilidad mental = stale.

* hacer perder las esperanzas = dampen + Posesivo + hopes.

* hacer permanente = render + permanent.

* hacer ping = ping.

* hacer pipí = pee.

* hacer pis = piss, pee, take + a leak, have + a leak, widdle, piddle.

* hacer planes = plan, make + plans.

* hacer poca distinción entre... y... = make + little distinction between... and....

* hacer poco = do + little.

* hacer popular = popularise [popularize, -USA].

* hacer por encargo = make to + order.

* hacer + Posesivo + agosto = make + a killing.

* hacer + Posesivo + necesidades = relieve + Reflexivo, go + potty.

* hacer + Posesivo + trabajo = get on with + Posesivo + work, do + Posesivo + business.

* hacer posible = enable, provide for, make + possible, provide + a basis for, make + an opportunity.

* hacer posible el crecimiento = accommodate + growth.

* hacer preguntas = ask + questions, interrogate, air + questions, make + enquiry.

* hacer preparativo = make + arrangements.

* hacer preso = imprison, jail [gaol, -UK].

* * *
1.
verbo transitivo

Sentido I

1) ( crear) <mueble/vestido> to make; <casa/carretera> to build; < nido> to build, make; < coche> to make, manufacture; < túnel> to make, dig; <dibujo/plano> to do, draw; < lista> to make, draw up; < resumen> to do, make; < película> to make; <nudo/lazo> to tie; <pan/pastel> to make, bake; <vino/café/tortilla> to make; < cerveza> to make, brew

me hizo un lugar or sitio en la mesa — he made room o a place for me at the table

hacen buena pareja — they make a lovely couple

2)

a) (efectuar, llevar a cabo) < sacrificio> to make; < milagro> to work, perform; <deberes/ejercicios/limpieza> to do; < mandado> to run; <transacción/investigación> to carry out; < experimento> to do, perform; < entrevista> to conduct; <gira/viaje> to do

me hicieron una visita — they paid me a visit

me hizo un regalo — she gave me a gift

¿me haces un favor? — will you do me a favor?

hicimos un trato — we did o made a deal

aún queda mucho por hacer — there is still a lot (left) to do

dar que hacer — to make a lot of work

b) <cheque/factura> to make out, write out

3) (formular, expresar) <declaración/promesa/oferta> to make; <proyecto/plan> to make, draw up; <crítica/comentario> to make, voice; < pregunta> to ask

nadie hizo ninguna objeción — nobody raised any objections

nos hizo un relato de sus aventuras — he related his adventures to us

4) ( refiriéndose a necesidades fisiológicas)

hacer caca — (fam) to do a poop (AmE) o (BrE) a pooh (colloq)

hacer pis or pipí — (fam) to have a pee (colloq)

hacer sus necesidades — (euf) to go to the bathroom o toilet (euph)

5) ( adquirir) <dinero/fortuna> to make; < amigo> to make

6) (preparar, arreglar) < cama> to make; < maleta> to pack

hice el pescado al horno — I did o cooked the fish in the oven

tengo que hacer la comida — I must make lunch; ver tb comida 2) b)

7)

a) (producir, causar) < ruido> to make

este jabón no hace espuma — this soap doesn't lather

esos chistes no me hacen gracia — I don't find those jokes funny

estos zapatos me hacen daño — these shoes hurt my feet

b) ( refiriéndose a sonidos onomatopéyicos) to go

las vacas hacen `mu' — cows go `moo'

8) ( recorrer) <trayecto/distancia> to do, cover

9) (en cálculos, enumeraciones)

son 180... y 320 hacen 500 — that's 180... and 320 is o makes 500

el visitante que hacía el número mil — the thousandth visitor

Sentido II

10)

a) ( ocuparse en actividad) to do

no hace más que quejarse — she does nothing but complain

no hice más que cumplir con mi deber — I only did my duty

le gustaría hacer teatro — she would like to work in the theater

hacen una obra de Ibsen — they're doing o putting on a play by Ibsen

deberías hacer ejercicio — you should do o get some exercise

¿hace algún deporte? — do you play o do any sports?

b) (como profesión, ocupación) to do

c) ( estudiar) to do

hace Derecho — she's doing o studying o reading Law

hacer un curso de cocina — to do a cookery course

11)

a) (realizar cierta acción, actuar de cierta manera) to do

niño, eso no se hace! — you mustn't do that!

qué se le va a hacer! or qué le vamos a hacer! — what can you o (frml) one do?

aquí se hace lo que digo yo — around here what I say goes

hacerla — (Méx) (fam) to make it (colloq)

hacerla (buena) — (fam)

ahora sí que la hice! — now I've (really) done it!

hacérsela buena a alguien — (Méx) to keep one's word o promise to somebody

soñé que te sacabas la lotería - házmela buena! — I dreamed you won the lottery - if only!

b) (dar cierto uso, destino, posición) to do

no sé qué hice con los recibos — I don't know what I did with the receipts

y el libro ¿qué lo hice? — (CS, Méx fam) what did I do with the book?

c) ( causar daño)

hacerle algo a alguien — to do something to somebody

yo no le hice nada — I didn't do anything to her

el perro no te hace nada — the dog won't hurt you

12) (esp Esp) ( actuar como)

hacer el tonto — to act o play the fool

13) ( sustituyendo a otro verbo)

toca bien el piano - antes lo hacía mejor — she plays the piano well - she used to play better

voy a escribirle - deja, yo lo haré — I'm going to write to him - don't bother, I'll do it

14) (Méx, RPl fam) (afectar, importar)

¿qué le hace? — so what? what does it matter?

eso no le hace nada — that doesn't matter at all

Sentido III

15) (transformar en, volver) to make

te hará hombre, hijo mío — it will make a man of you, my son

la hizo su mujer — he made her his wife

hizo pedazos la carta — she tore the letter into tiny pieces

ella lo hizo posible — she made it possible

hacer algo de algo — to turn something into something

hacer algo de alguien — to make something of somebody

quiero hacer de ti un gran actor — I want to make a great actor of you

16) ( dar apariencia de)

ese vestido te hace más delgada — that dress makes you look thinner

17) (inducir a, ser causa de que)

hacer algo/a alguien + inf — to make something/somebody + inf

me hizo llorar — it made me cry

todo hace suponer que... — everything suggests that o leads one to think that...

hizo caer al niño — he knocked the child over

hágalo pasar — tell him to come in

hacer que algo/alguien + subj — to make something/somebody + inf

vas a hacer que pierda la paciencia! — you're going to make me lose my temper!

18) ( obligar a)

hacer + inf a alguien — to make somebody + inf

me hizo esperar tres horas — she kept me waiting for three hours

me hizo abrirla — he made me open it

hacer que alguien + subj — to make somebody + inf

hizo que todos se sentaran — he made everybody sit down

19)

hacer hacer algo — to have o get something done/made

hice acortar las cortinas — I had o got the curtains shortened

20) (suponer, imaginar)

te hacía en Buenos Aires — I thought you were in Buenos Aires

yo que lo hacía casado! — I had the idea that he was married!
2.
hacer vi

Sentido I

1)

a) (obrar, actuar)

déjame hacer a mí — just let me handle this o take care of this

¿cómo se hace para que te den la beca? — what do you have to do to get the scholarship?

¿cómo hacen para vivir con ese sueldo? — how do they manage to live on that salary?

hacerle a algo — (Chi, Méx fam)

le hace a todo — she does a bit of everything

yo no le hago a la pintura — I don't go in for painting

hacer y deshacer — to do as one pleases, do what one likes

b) (+ compl)

hiciste bien en decírmelo — you did o were right to tell me

haces mal en mentir — it's wrong of you to lie

2) ( refiriéndose a las necesidades fisiológicas)

mamá, ya hice! — (esp AmL) Mommy, I've been o I've finished!

hacer de cuerpo or de vientre — (frml) to have a bowel movement (frml)

3) (fingir, simular)

hizo como que no me había visto — he made out o pretended he hadn't seen me

hice como que no oía — I pretended not to hear

haz como si no supieras nada — act as if o pretend you don't know anything about it

4) ( servir)

hacer de algo: esta sábana hará de toldo this sheet will do for o as an awning; la escuela hizo de hospital — the school served as o was used as a hospital

5) ( interpretar personaje)

hacer de algo/alguien — to play (the part of) something/somebody

hacía de `malo' — he played the bad guy

Sentido II

6) (+ compl) ( sentar) (+ me/te/le etc)

le va a hacer bien salir un poco — it'll do her good to get out a bit

la trucha me hizo mal — (AmL) the trout didn't agree with me

7) ( corresponder)

hacerle a algo — to fit something

esta tapa no le hace al frasco — this lid doesn't fit the jar

8)

no le hace — ( no tiene importancia) it doesn't matter; ( no sirve de excusa) that's no excuse

¿no le hace que tire la ceniza aquí? — do you mind if I drop the ash here?

9) (en 3^a pers) (frml) (tocar, concernir)

por lo que hace a or en cuanto hace a su solicitud — as far as your application is concerned

10) (Esp fam) ( apetecer)

¿(te) hace una cerveza? — care for a beer?, do you fancy a beer? (BrE colloq)
3.
hacer v impers

1)

a) ( refiriéndose al tiempo atmosférico)

hace frío/calor/sol/viento — it's cold/hot/sunny/windy

hace tres grados — it's three degrees

(nos) hizo un tiempo espantoso — the weather was terrible

b) (fam & hum)

hace sed ¿verdad? — it's thirsty weather/work, isn't it?

parece que hace hambre — you/they seem to be hungry

2) ( expresando tiempo transcurrido)

hace dos años que murió — he's been dead for two years

¿cuánto hace que se fue? — how long ago did she leave?

hace poco/un año — a short time/a year ago

hace mucho que lo conozco — I've known him for a long time

no lo veo desde hace años — I haven't seen him for years

hacía años que no lo veía — I hadn't seen him for o in years

hasta hace poco — until recently
4.
1) hacerse v pron

Sentido I

2) ( producirse)

hágase la luz — (Bib) let there be light; (+ me/te/le etc)

se me hizo un nudo en el hilo — I got a knot in the thread

se le ha hecho una ampolla — she's got o she has a blister

hacérsele algo a alguien — (Méx)

por fin se le hizo ganar el premio — she finally got to win the award

3)

a) (refl) ( hacer para sí) <café/falda> to make oneself

se hace toda la ropa — she makes all her (own) clothes

se hicieron una casita — they built themselves a little house

b) (caus) ( hacer que otro haga)

se hicieron una casita — they had a little house built

se hizo la cirugía estética — she had plastic surgery

voy a hacerme las manos — I'm going to have a manicure

4) ( causarse)

me hice un tajo en el dedo — I cut my finger

¿qué te hiciste en el brazo? — what did you do to your arm?

¿te hiciste daño? — did you hurt yourself?

5) ( refiriéndose a necesidades fisiológicas)

todavía se hace pis/caca — (fam) she still wets/messes herself

6) (refl) ( adquirir) to make

hacerse un nombre — to make a name for oneself

hacerse enemigos — to make enemies

Sentido II

7)

a) (volverse, convertirse en) to become

hacerse famoso/monja — to become famous/a nun

se están haciendo viejos — they are getting o growing old

b) (impers)

se hace de noche muy pronto — it gets dark very early

se está haciendo tarde — it's getting late; (+ me/te/le etc)

se nos hizo de noche esperándolo — it got dark while we were waiting for him

c) ( cocinarse) pescado/guiso to cook

d) (AmL) ( pasarle a)

¿qué se habrá hecho María? — what can have happened to María?

8) ( resultar)

esto se hace muy pesado — this gets very boring; (+ me/te/le etc)

se me hizo interminable — it seemed interminable

se me hace difícil creerlo — I find it very hard to believe

9) ( dar impresión de) (+ me/te/le etc)

se me hace que está ofendida — I get the feeling o impression that she's upset

se me hace que va a llover — I think o I have a feeling it's going to rain

hacérsele a alguien — (Chi fam) to back out

10) (caus)

hacerse + inf: hazte respetar make people respect you; el desenlace no se hizo esperar the end was not long in coming; un chico que se hace querer a likable kid; se hizo construir una mansión he had a mansion built; hazte ver por un médico — (AmL) go and see a doctor

11) ( acostumbrarse)

hacerse a algo/+ inf — to get used to something/-ing

no consigo hacerme a la idea — I can't get used to the idea

12) ( fingirse)

no te hagas el inocente — don't act the innocent

me vio pero se hizo el loco — he saw me but pretended he hadn't

¿éste es bobo o se (lo) hace? — (fam) is this guy stupid or just a good actor? (colloq)

no te hagas el sordo — don't pretend o act as if you didn't hear me

yo me hice — (Méx fam) I pretend not to notice

13) ( moverse) (+ compl) to move

hacerse atrás/a un lado — to move back/to one side

14) hacerse con

el ejército se hizo con la ciudad — the army took the city

tengo que hacerme con esa carta — I must get hold of that letter

logró hacerse con el control de la compañía — he managed to gain control of the company

15) hacerse de (AmL)

se hicieron de gran fama — they became very famous

tengo que hacerme de dinero — I must get o lay my hands on some money

se hizo de muchos amigos — he made a lot of friends

* * *

= accomplish, design (for/to), be up to, cause, conduct, do, devise, produce, render, compose, make, get (a)round to, make out, get round to, brew.

Ex: If a library prefers to simplify records in particular areas, this can usually be accomplished by not entering particular types of information.

Ex: In lists designed for international use a symbolic notation instead of textual notes may be used.

Ex: When I saw what he was up to, I drew back for a punch and hit him so hard on the nose that he fell on his back and lay there for some time, so that his wife stood over him and cried out 'Mercy! You've done my husband in!'.

Ex: As usage of the language causes terms to become anachronistic, or as increases in our level of awareness reveal undesirable connotations, we seek to change subject heading terms.

Ex: Obviously, this tagging must be conducted manually.

Ex: In all these cases where scientists studied what crafstmen knew how to do the resulting benefits have accrued to science not to technology.

Ex: Special classification schemes are generally devised for an application in which no major general scheme is suitable.

Ex: The present OCLC system does not produce catalog cards in sets, but if it did it could produce over 6,000 different sets for one title.

Ex: So strongly was it felt by proponents of change that just such unconscious biases rendered libraries 'part of the problem, instead of the solution'.

Ex: There have never been any attempts to compose a bibliography of US government documents relating to international law.

Ex: This concept comes mainly from the military, where a designated number of troops make a squad, a platoon, a regiment, etc..

Ex: The article is entitled 'A list of lists of Web sites to check out: getting organized and getting around to it are two different things'.

Ex: The cards for those headings should be removed from the index and new cards made out if necessary.

Ex: The government have been making noises about it for some time but haven't quite got round to it.

Ex: The goddess owned a potent magick cauldron in which she planned to brew a special liquid for her ugly son.

* acceder haciendo clic = click.

* acusación + hacer = accusation + level.

* aguja de hacer croché = crochet hook, crochet needle.

* aguja de hacer ganchillo = crochet hook, crochet needle.

* aguja de hacer punto = knitting needle.

* algo diverto que hacer = fun thing to do.

* Algo que se hace para matar el tiempo = time filler.

* al hacer esto = by so doing, in so doing, by doing so, in doing so.

* a medio hacer = halfway done, half done.

* anunciado desde hace tiempo = long-heralded.

* aprender haciendo = learn by + doing.

* batir hasta hacer espuma = work up + a lather.

* ¡bien hecho! = the way to go!.

* buscar una forma de hacer (algo) = develop + way + to make + Nombre.

* contenedor para hacer compost = compost bin.

* continuar con el buen hacer = keep up + the good work, keep up + the great work.

* continuar haciendo algo = get on with + Nombre.

* cuando hace frío = in the cold.

* cumplido hace tiempo = long overdue.

* decidir hacer = spring for.

* decidir qué hacer con = make + disposition of.

* de hace años = of years ago.

* de hace muchos años = long-standing.

* de hace mucho tiempo = age-old, long-lost.

* de hace siglos = of yore.

* de hace varios siglos = centuries-old.

* dejar de hacer huelga = cross + the picket line.

* dejar que Alguien haga las cosas a su manera = let + Nombre + do things + Posesivo + (own) way.

* dejar sin hacer = leave + undone.

* desde hace algún tiempo = for some time past, for days.

* desde hace años = over the years, for years past, for years.

* desde hace la tira (de tiempo) = for yonks, for yonks and yonks.

* desde hace muchísimo tiempo = in ages (and ages and ages).

* desde hace muchos años = for years.

* desde hace mucho tiempo = for ages, long-time [longtime], long since, in ages (and ages and ages).

* desde hace siglos = for yonks, for yonks and yonks.

* desde hace tanto tiempo = so long.

* desde hace tiempo = long [longer -comp., longest -sup.], over the years, for a long time, long since, for some time.

* desde hace un montonazo de tiempo = for yonks and yonks.

* desde hace un montón de tiempo = for yonks.

* desde hace un par de + Tiempo = in these past couple of + Tiempo.

* desde hace varios años + Presente = for several years + Pretérito Perfecto.

* desde hace ya algún tiempo = for some time now.

* desde hace ya años = for years now.

* difícil de hacer = hard to do.

* donde fueres haz lo que vieres = when in Rome (do as the Romans do).

* dos entuertos no hacen un derecho = two wrongs do not make a right.

* el que las hace, las paga = you've made your bed, now you must lie in it!.

* encargado de hacer el presupuesto = budgetmaker.

* esfuerzo + hacer sudar = work up + a lather.

* es más fácil decirlo que hacerlo = easier said than done.

* esperado hace tiempo = overdue.

* esperar sin nada que hacer = kick + Posesivo + heels.

* establecido desde hace tiempo = long-established.

* estar haciendo = be up to.

* estar haciendo Algo = have + Nombre + on the go.

* estar haciendo algo que no se debe = be up to no good.

* estar sin hacer nada = sit + idle, stand + idle.

* existir desde hace años = be around for years.

* frotar hasta hacer espuma = lather.

* hace algunos años = some years ago.

* hace algún tiempo = some time ago, a while back, some while ago, sometime back.

* hace años = years ago.

* hace demasiado tiempo = too long ago.

* hacer huir en batalla = route.

* hace la tira (de tiempo) = yonks, yonks and yonks.

* hace miles de años = aeons ago.

* hace muchas lunas = all those many moons ago, many moons ago.

* hace muchísimos años = a great many years ago.

* hace muchísimo tiempo = ages (and ages) ago, aeons ago, yonks.

* hace muchos años = many years ago.

* hace mucho tiempo = long since, all those many moons ago, many moons ago.

* hace muy poco tiempo = a short time ago.

* hace + Número + años = Número + years ago.

* hace poco tiempo = a short time ago.

* hacer a Alguien pasar vergüenza = embarrass.

* hacer a Alguien precavido = put + Nombre + on + Posesivo + guard.

* hacer abono orgánico = compost.

* hacer acampada = camp.

* hacer accesible a través de = make + available through.

* hacer ademanes = flail about, gesticulate.

* hacer aflorar = bring to + the surface.

* hacer aflorar sentimientos de antagonismo = bring to + the surface + feelings of antagonism.

* hacer ágil = limber up.

* hacer agua = Negativo + hold + water.

* hacer agua(s) = spring + a leak.

* hacer a gusto del consumidor = make to + order.

* hacer ajustes = make + adjustment.

* hacer alarde de = boast, flaunt, brag, show off.

* hacer alegaciones = plead.

* hacer Algo a hurtadillas = sneak.

* hacer algo alocado = do + something footloose and fancy-free.

* hacer algo al respecto = do + something about it.

* hacer Algo con dificultad = muddle through, plod (along/through).

* hacer Algo con mucho esfuerzo = plod (along/through).

* hacer algo con respecto a = do + something about.

* hacer Algo de cara a la galería = play to + the gallery.

* hacer Algo en exceso = push + Nombre + too far.

* hacer algo funcionar = make + Nombre + tick.

* hacer Algo muy bien = do + an excellent job of, make + an excellent job of.

* hacer Algo para la galería = play to + the gallery.

* hacer algo poco a poco = eat away at.

* hacer algo por amor al arte = labour of love.

* hacer Algo por + Posesivo + propia cuenta = make + Posesivo + own arrangements.

* hacer Algo posible = make + provision for.

* hacer Algo puré = mash.

* hacer Algo rápidamente = put together.

* hacer Algo realidad = make + Nombre + come true.

* hacer Algo sin ser visto = sneak.

* hacer Algo sobre la marcha = play + Nombre + by ear.

* hacer Algo trocitos = tear + Nombre + to shreds, tear + Nombre + to bits.

* hacer algunos comentarios sobre lo que Alguien ha dicho = take + a few cracks at.

* hacer alusión a = make + allusion to, make + reference to.

* hacer a mano = handcraft.

* hacer a medida = custom-make, make to + order.

* hacer a medida para satisfacer los requisitos = tailor to + meet the specification.

* hacer amigos = win + friends.

* hacer amistad = make + friend.

* hacer amistad con = make + friends with, befriend.

* hacer amistades = friend.

* hacer ampollas = blister.

* hacer anotaciones = annotate, mark + Nombre + up.

* hacer añicos = shatter, blow + Nombre + to bits, smash + Nombre + to bits, tear + Nombre + to bits.

* hacer aparecer = cause + display of.

* hacer a partir de = make out of.

* hacer apología = make + apology.

* hacer arreglos florales = arrange + flowers.

* hacer artesanalmente = handcraft.

* hacer asequible = make + amenable.

* hacer atractivo = endear.

* hacer a un lado = nudge + Nombre + aside, push aside.

* hacer autostop = thumb + a lift, hitch + a ride.

* hacer avances = make + headway.

* hacer avanzar = nudge + Nombre + forward, push + the frontiers of, nudge + Nombre + along, nudge + Nombre + into, push + the boundaries of.

* hacer avanzar el conocimiento = push back + the frontiers of knowledge.

* hacer avanzar hacia = nudge + Nombre + toward.

* hacer averiguaciones = make + enquiry.

* hacer bajar = force down.

* hacer balance de = take + stock of.

* hacer barrabasadas = play + pranks.

* hacer basto = coarsen.

* hacer bien = do + good.

* hacer borrón y cuenta nueva = start with + a clean slate, cut + Posesivo + losses, turn over + a new leaf.

* hacer borroso = blur.

* hacer bromas = banter.

* hacer bucles = loop.

* hacer buenas migas = hit it off.

* hacer buen uso de Algo = put to + good use.

* hacer bulla = kick up + a stink, kick up + a fuss, raise + a stink, make + a stink (about), make + a racket, make + a row, make + a ruckus, kick up + a row.

* hacer bulto = bulge.

* hacer búsquedas en = search through.

* hacer caca = take + a dump.

* hacer caer = oust.

* hacer caja = tally up + sales, balance + the cash, reconcile (with), balance + the cash drawer.

* hacer caja con = cash in on, ride (on) + Posesivo + coattails.

* hacer callar = shush, hush, quieten.

* hacer cambiar = swing + Persona.

* hacer cambiar las cosas = turn + the tide on.

* hacer cambios en la búsqueda = renegotiate + search.

* hacer cambios indebidamente = tamper (with).

* hacer campaña = campaign, stump, go out on + the road.

* hacer cara a = brave.

* hacer caso = take + notice, listen (to).

* hacer caso a Alguien = take + Posesivo + word for it.

* hacer caso (a/de) = pay + attention to.

* hacer caso omiso = disregard, brush aside, go + unheeded, fall on + deaf ears, meet + deaf ears, thumb + Posesivo + nose at, dismiss with + the wave of the hand, fly in + the face of, push aside.

* hacer caso omiso de = be oblivious of/to.

* hacer chanchullos = fiddle.

* hacer chatting = chat.

* hacer circular = pass around.

* hacer circular por = circulate round.

* hacer cisco = tear + apart, wipe + the floor with.

* hacer coincidir (con) = reconcile (with).

* hacer cola = queue up.

* hacer colectas = exact + contributions.

* hacer comentarios = air + comments.

* hacer como el avestruz = bury + Posesivo + head in the sand (like an ostrich), stick + Posesivo + head in the sand.

* hacer como si nada = play it + cool.

* hacer comparaciones = draw + comparisons, make + comparisons.

* hacer comparecer = arraign.

* hacer compatible (con) = reconcile (with).

* hacer compost = compost.

* hacer compras = do + shopping.

* hacer comprender = bring + home.

* hacer con Alguien lo que Uno quiera = be like putty in + Posesivo + hands.

* hacer concesiones = make + allowances.

* hacer conjeturas = speculate.

* hacer constar = state.

* hacer contrabando = smuggle.

* hacer copias = make + multiple copies.

* hacer copias mediante multicopista por disolvente = spirit duplication.

* hacer correr la voz = spread + the word, spread + the good word, pass on + the good word, spread + the news.

* hacer cosas = get + things done.

* hacer cosquillas = tickle.

* hacer creer = lead to + believe, lull + Nombre + into thinking.

* hacer crítica = find + fault with.

* hacer croché = crochet.

* hacer cuadrar (con) = reconcile (with).

* hacer cuadrar las cuentas = reconcile + receipts.

* hacer cuadras las facturas = reconcile + receipts.

* hacer cualquier cosa = do + anything, give + Posesivo + right arm.

* hacer cumplir = uphold.

* hacer cumplir la disciplina = enforce + discipline.

* hacer cumplir la legislación = enforce + legislation.

* hacer cumplir la ley = law enforcement, enforce + law, legal enforcement.

* hacer cumplir una norma = enforce + standard.

* hacer cumplir una política = uphold + policy.

* hacer cumplir unas normas = enforce + policy.

* hacer daño = do + harm, hurt.

* hacer dar vueltas = gyrate.

* hacer de = make out of.

* hacer de carabina = play + gooseberry.

* hacer declamaciones = declaim.

* hacer dedo = hitch + a ride, thumb + a lift.

* hacer de la noche día = burn + the candle at both ends.

* hacer del mismo molde = cast in + the same mould as.

* hacer de nuevo = redo [re-do], remake.

* hacer de + Posesivo + parte = do + Posesivo + bit.

* hacer derretir el hielo = de-ice [deice].

* hacer desaparecer = eradicate, dispel, banish.

* hacer desaparecer una división = blur + division.

* hacer desaparecer un mito = dispel + myth.

* hacer descuento = discount.

* hacer desfilar = parade.

* hacer detonar = detonate.

* hacer de tripas corazón = bite + the bullet.

* hacer diabluras = play + pranks.

* hacer diana = hit + home.

* hacer difícil = make + it + difficult, make + difficult.

* hacer dinero = make + money.

* hacer dudar = make + Nombre + doubt, misgive.

* hacer eco = echo, resonate.

* hacer eco de = echo.

* hacer efectivo = cash in.

* hacer efectivo en metálico = pay in + cash.

* hacer ejercicio físico = work out.

* hacer ejercicios de calentamiento = limber up.

* hacer el aire irrespirable = choke + the air.

* hacer el amor = make + love.

* hacer el avío = get + ready.

* hacer el balance de cuentas = balance + the cash, balance + the cash drawer.

* hacer el cambio = make + the change.

* hacer el chorra = pissing into the wind.

* hacer el deber de Uno = do + Posesivo + part.

* hacer el dobladillo = hem.

* hacer elección = make + choices.

* hacer el esfuerzo necesario = pull + Posesivo + (own) weight.

* hacer el indio = horse around/about.

* hacer el intento = have + a go, give + it a shot, give + Nombre + a try, have + a stab at, take + a stab at, make + a stab at, give + it a whirl, give + it a try.

* hacer el mal = do + evil.

* hacer el mejor uso de = make + the best of.

* hacer el monigote = fool around.

* hacer el paripé = keep up + facade, put on + an act.

* hacer el pasillo = form + a guard of honour.

* hacer el pasillo de honor = form + a guard of honour.

* hacer el recorrido normal = make + the rounds.

* hacer el ridículo = make + a fool of + Reflexivo, make + an arse of + Reflexivo, make + a spectacle of + Reflexivo.

* hacer el testamento = testate.

* hacer el tonto = fool around, horse around/about.

* hacer el último esfuerzo = go + the last mile, go + the extra mile.

* hacer encaje = tat.

* hacer encaje de bolillos = do + the impossible, jump through + hoops, double over + backwards.

* hacer encaje de bolillos para que cuadre Algo = juggle.

* hacer encargos = run + errands.

* hacer enemigos = make + enemies.

* hacer entender = get across.

* hacer erupción = erupt.

* hacer escala = stop over.

* hacer eses = zigzag.

* hacer esperar = cool + Posesivo + heels.

* hacer espuma = work up + a lather, froth.

* hacer esquina con = form + right angles with.

* hacer estallar = spark, ignite, touch off, blow up, let off.

* hacer estallar en añicos = blow + sky high.

* hacer estallar una bomba = bomb.

* hacer estallar un guerra = ignite + war.

* hacer esto = go along + this road.

* hacer esto y aquello de un modo relajado = mess about, pootle, piddle around.

* hacer esto y aquello de un modo relajado = mess around.

* hacer esto y aquello sin prisas = pootle.

* hacer estragos = lay + waste to, create + havoc, wreak + havoc, cause + havoc, take + Posesivo + toll (on).

* hacer estragos en = play + havoc with.

* hacer estrías = rifle.

* hacer exenciones = make + exemptions.

* hacer experimentos = institute + experiments.

* hacer explícito = make + explicit.

* hacer explotar = blow up.

* hacer extensivo + Posesivo + agradecimiento = extend + Posesivo + thanks.

* hacer factible = make + feasible.

* hacer falta = need, must, have to, it + take.

* hacer flexible = limber up.

* hacer fortuna = make + Posesivo + fortune, make + a fortune, strike + it rich, strike + gold, hit + the jackpot.

* hacer fotocopias = photoduplication [photo-duplication].

* hacer fotografía = make + picture.

* hacer fracasar = foil, derail.

* hacer frente = combat, come to + terms with, contain, address + Nombre + head-on, meet + Nombre + head-on, tackle + Nombre + head-on, face + Nombre + head-on, engage.

* hacer frente a = confront, deal with, face, face up to, meet, cope with, wrestle with, stand up to, brave, breast, address.

* hacer frente a deudas = meet + debts.

* hacer frente a gastos = meet + expenses.

* hacer frente a la delincuencia = tackle + crime.

* hacer frente a la inflación = combat + inflation.

* hacer frente a la realidad = confront + reality, face + (the) facts, face + (up to) the fact that, face + reality.

* hacer frente a la realidad (de que) = face + the truth (that).

* hacer frente a las diferencias = face + differences.

* hacer frente a la situación = tackle + situation.

* hacer frente a la vida = cope.

* hacer frente al cambio = manage + change.

* hacer frente al futuro = face up to + the future.

* hacer frente al hecho de que = face + (up to) the fact that.

* hacer frente a los elementos = brave + the elements.

* hacer frente a los hechos = face + facts.

* hacer frente a tiempos difíciles = cope with + difficult times, cope with + difficult times.

* hacer frente a una amenaza = address + threat.

* hacer frente a una crisis = face + crisis, meet + crisis.

* hacer frente a una incertidumbre = meet + uncertainty.

* hacer frente a una necesidad = meet + need, serve + need.

* hacer frente a una responsabilidad = meet + responsibility, face up to + responsibility.

* hacer frente a un cambio = meet + change.

* hacer frente a un gasto = meet + cost.

* hacer frente a un problema = attack + problem, combat + problem, wrestle with + problem.

* hacer frente a un reto = rise (up) to + challenge, confront + challenge, meet + challenge, embrace + challenge.

* hacer fresco = be cool.

* hacer funcionar = service, do + the trick.

* hacer gala de = sport.

* hacer gala del conocimiento que uno tiene = air + knowledge.

* hacer ganchillo = crochet.

* hacer garabatos = scribble, scrawl, doodle.

* hacer girar = twiddle, twirl.

* hacer gozar = delight.

* hacer gracia = tickle + Posesivo + fancy.

* hacer grandes esfuerzos por = take + (great) pains to.

* hacer grandes progresos = make + great strides.

* hacer guardar silencio = shush.

* hacer hasta la presente = do + all along.

* hacer hidrófugo = render + water-repellent.

* hacer hincapié = emphasise [emphasize, -USA].

* hacer hincapié en = put + a premium on.

* hacer hincapié en una idea = hammer + point.

* hacer historia = make + history, history in the making, go down in + history.

* hacer honor al nombre de Uno = live up to + Posesivo + name.

* hacer horas extraordinarias = work + overtime.

* hacer horas extras = work + overtime.

* hacer hueco = make + room (for).

* hacer huelga = strike.

* hacer huella = leave + an impression, touch + Posesivo + life, leave + Posesivo + mark, cut + a swath(e), leave + an imprint, make + an impression.

* hacer huir = drive away, chase + Nombre + off.

* hacer imaginar = conjure up + an image of, conjure up + a vision of.

* hacer impermeable = render + water-repellent.

* hacer inalterable = set in + stone, set in + tablets of stone.

* hacer incomprensible = render + incomprehensible, garble.

* hacer indescifrable = render + indecipherable, garble.

* hacer innecesario = obviate + the need for, make + redundant.

* hacer insinuaciones = make + innuendoes.

* hacer insinuaciones sobre = make + noises about, make + a noise about.

* hacer insoluble = render + insoluble.

* hacer inutilizable = render + useless.

* hacer juego con = go with.

* hacer juegos malabares = juggle.

* hacer juegos malabares para que cuadre Algo = juggle.

* hacer justicia = do + justice.

* hacer la cama = make + the bed.

* hacer la cuenta = tot up, tote up.

* hacer la guerra = make + war.

* hacer (la) mona = play + hooky, play + truant, skip + class.

* hacer la paz = make + (the) peace.

* hacer la pelota = butter + Nombre + up, toady, fawn (on/upon/over).

* hacer la pelota a + Alguien = curry + favour with + Alguien.

* hacer la pelotilla = toady, butter + Nombre + up.

* hacer la prueba = give + it a whirl, give + it a shot, give + it a try.

* hacer largos = swim + laps.

* hacer las leyes más estrictas = tighten + laws.

* hacer las maletas = pack up, pack + Posesivo + belongings, pack + Posesivo + things, pack + Posesivo + suitcases, pack + Posesivo + bags.

* hacer las paces = heal + the breach, heal + the rift, bury + the hatchet, make + (the) peace, smoke + the peace pipe, smoke + the pipe of peace, bury + the tomahawk, bury + the war axe.

* hacer la transición = make + the transition.

* hacer la vida imposible = make + life hell.

* hacer la vista gorda = look + the other way, turn + a blind eye to, pretend + not to have seen.

* hacerle a Alguien un lavado de cerebro = brainwash.

* hacerle las cosas fáciles a Alguien = play into + the hands of.

* hacerle la vida más simple a todos = simplify + life for everyone.

* hacerle una paja a un muerto = flog + a dead horse, beat + a dead horse, fart + in the wind.

* hacerle un bombo a Alguien = knock + Alguien + up.

* hacer llamada telefónica = make + telephone call.

* hacer llorar = reduce + Nombre + to tears.

* hacer llorar de emoción = move + Nombre + to tears.

* hacerlo = do so, go ahead.

* hacerlo bien = put + matters + right, get + it + right, be right on track.

* hacer lo correcto = do + the right thing.

* hacerlo de nuevo = go and do it again.

* hacerlo difícil de + Infinitivo = make + it + hard to + Infinitivo.

* hacer lo imposible = bend over backwards, do + the impossible, lean over + backwards, double over + backwards.

* hacer lo imposible para = jump through + hoops.

* hacerlo lo mejor que uno pueda = do + Posesivo + utmost, give + Posesivo + utmost, give + Posesivo + best.

* hacerlo mal = get + it + (all) wrong.

* hacer lo más acertado dadas las circunstancias = do + the best thing in the circumstances.

* hacerlo más llevadero = make + life easier.

* hacerlo mejor = do + a better job.

* hacer lo mejor que Uno pueda = put + Posesivo + best into, give of + Posesivo + best.

* hacer lo mejor que Uno puede = try + Posesivo + best, try + Posesivo + heart out.

* hacerlo por uno mismo = do + it + on + Posesivo + own.

* hacer lo que a Uno le de la gana = get away with + murder.

* hacer lo que le corresponde a Uno = do + Posesivo + part.

* hacer lo que uno dice que es capaz de hacer = live up to + Posesivo + claim.

* hacer lo que Uno quiera = get away with + murder.

* hacer los deberes = do + homework.

* hacerlo sin la ayuda de nadie = do + it + on + Posesivo + own.

* hacerlo solo = do + it + on + Posesivo + own.

* hacer los primeros pinitos = take + the first step.

* hacerlo todo excepto = stop at + nothing short of.

* hacerlo todo menos = stop at + nothing short of.

* hacer malabarismos = juggle.

* hacer malabarismos para que cuadre Algo = juggle.

* hacer mandados = run + errands.

* hacer maravillas = work + wonders.

* hacer más consciente de Algo = heighten + awareness.

* hacer más copias de Algo = produce + additional copies.

* hacer más eficiente = streamline.

* hacer más estricto = tighten.

* hacer más fuerte = toughen.

* hacer más inteligente = smarten.

* hacer más interesante = spice up, add + spice.

* hacer más preciso = tightening up.

* hacer más rico = add + richness to.

* hacer más riguroso = tighten, tightening up.

* hacer más sabroso = pep up.

* hacer más sofisticado = dumb up.

* hacer mejor = give + Nombre + an edge.

* hacer mejoras = make + improvements.

* hacer mella = take + Posesivo + toll (on), leave + an impression, touch + Posesivo + life, leave + Posesivo + mark, cut + a swath(e), leave + an imprint, make + an impression, hit + home.

* hacer mella en = dent, make + a dent in, take + a bite out of.

* hacer mención de/a = make + mention of.

* hacer mezcla = mix + cement.

* hacer milagros = work + wonders, work + miracles.

* hacer mucha ilusión = be thrilled.

* hacer mucho = do + much.

* hacer mucho dinero = make + good money, earn + good money.

* hacer mucho por = go + a long way (towards/to/in) + Gerundio.

* hacer muchos aspavientos por Algo = make + a song and dance about.

* hacer mucho tiempo que Algo ha desaparecido = be long gone.

* hacer necesario = render + necessary.

* hacer negocio = make + business.

* hacer negocios = do + business, transact.

* hacer + Nombre + llegar hasta aquí = get + Nombre + this far.

* hacer + Nombre + responsable de = put + Nombre + in the driving seat.

* hacer notar = bring to + Posesivo + attention, bring to + the attention, mark, note, bring to + notice, bring + attention to, bring to + Posesivo + notice.

* hacer notar la presencia de = make + Posesivo + presence felt, make + Posesivo + presence known.

* hacer novillos = play + hooky, skip + class, play + truant, bunk off, bunk + classes, skive, bunk + school.

* hacer nudos = knot.

* hacer objeciones contra = urge against.

* hacer observaciones = comment on/upon.

* hacer obsoleto = make + redundant.

* hacer oídos sordos = turn + a deaf ear to.

* hacer ordinario = coarsen.

* hacer pagar tributos = exact + tributes.

* hacer palmas = clap.

* hacer paradas = make + stops.

* hacer parecer = make + seem, make + Nombre + out to be.

* hacer parecer pequeño = dwarf.

* hacer partícipe = engage.

* hacer pasajero = render + transitory.

* hacer patochadas = fool around.

* hacer payasadas = fool around.

* hacer pedazos = shatter, smash + Nombre + to bits.

* hacer peligrar = place + in jeopardy, imperil, endanger, pose + risk.

* hacer pensar = provoke + thought, make to + think, lull + Nombre + into thinking, summon up + image.

* hacer pensar en = conjure, conjure up + a picture of, bring to + mind, conjure up + an image of, conjure up, conjure up + a vision of.

* hacer pequeños ajustes = tinker + around the edges, tinker with.

* hacer perder el conocimiento = knock + Nombre + out, knock + Nombre + unconscious.

* hacer perder el entusiasmo = dampen + Posesivo + enthusiasm.

* hacer perder el sentido a = make + nonsense of.

* hacer perder la agilidad física = stale.

* hacer perder la agilidad mental = stale.

* hacer perder las esperanzas = dampen + Posesivo + hopes.

* hacer permanente = render + permanent.

* hacer ping = ping.

* hacer pipí = pee.

* hacer pis = piss, pee, take + a leak, have + a leak, widdle, piddle.

* hacer planes = plan, make + plans.

* hacer poca distinción entre... y... = make + little distinction between... and....

* hacer poco = do + little.

* hacer popular = popularise [popularize, -USA].

* hacer por encargo = make to + order.

* hacer + Posesivo + agosto = make + a killing.

* hacer + Posesivo + necesidades = relieve + Reflexivo, go + potty.

* hacer + Posesivo + trabajo = get on with + Posesivo + work, do + Posesivo + business.

* hacer posible = enable, provide for, make + possible, provide + a basis for, make + an opportunity.

* hacer posible el crecimiento = accommodate + growth.

* hacer preguntas = ask + questions, interrogate, air + questions, make + enquiry.

* hacer preparativo = make + arrangements.

* hacer preso = imprison, jail [gaol, -UK].

* * *

hacer [ E18 ]

GUIA DE BUSQUEDA

■ hacer (verbo transitivo)

Sentido I

A

1 crear

2 extender: cheque, factura etc

B efectuar, llevar a cabo

C formular, expresar

D con las necesidades fisiológicas

E adquirir: dinero, amigos etc

F preparar, arreglar

G

1 producir, causar

2 refiriéndose a sonidos

H recorrer

I en cálculos, enumeraciones

Sentido II

A

1 ocuparse en una actividad

2 como profesión, ocupación

3 estudiar

B

1 actuar de cierta manera

2 dar cierto uso

3 causar daño

C actuar como

D hacer una vida

E sustituyendo a otro verbo

F afectar, importar

Sentido III

A transformar en, volver

B dar apariencia de

C inducir a, ser la causa de que

D obligar a

E hacer hacer algo

F acostumbrar

G suponer, imaginar

■ hacer (verbo intransitivo)

Sentido I

A

1 obrar, actuar

2 hacer bien, mal etc

B con las necesidades fisiológicas

C fingir, simular

D intentar, procurar

E servir

F interpretar un personaje

Sentido II

A

1 sentarle bien, mal

2 quedar, resultar

B corresponder

C no le hace

D en tercera persona: concernir

E apetecer

■ hacer (verbo impersonal)

A

1 refiriéndose al tiempo

2 familiar humorístico

B expresando el tiempo transcurrido

■ hacerse (verbo pronominal)

Sentido I

A producirse

B

1 hacer para sí

2 hacer que otro haga

C causarse

D con las necesidades fisiológicas

E adquirir

Sentido II

A

1 volverse, convertirse en

2 impersonal

3 cocinarse

4 pasarle (a algn)

B resultar

C dar la impresión de

D causativo

E acostumbrarse

F fingirse

G

1 moverse

2 colocarse

H hacerse con

I hacerse de

vt

Sentido I [ Grammar notes (Spanish) ]

A

1 (crear) ‹mueble› to make; ‹casa/carretera› to build; ‹nido› to build, make; ‹coche› to make, manufacture; ‹dibujo› to do, draw; ‹lista› to make, draw up; ‹resumen› to do, make; ‹película› to make; ‹vestido/cortina› to make; ‹pan/pastel› to make, bake; ‹vino/café/tortilla› to make; ‹cerveza› to make, brew

les hace toda la ropa a los niños she makes all the children's clothes

hacer un nudo/lazo to tie a knot/bow

hazme un plano de la zona do o draw me a map of the area

me hizo un lugar or sitio en la mesa he made room o a place for me at the table

le hizo un hijo ( fam); he got her pregnant

hacen una pareja preciosa they make a lovely couple

2 (extender) ‹cheque/factura/receta› to make out, write out, write

me hizo un cheque she wrote o made me out a check

B (efectuar, llevar a cabo) ‹sacrificio› to make; ‹milagro› to work, perform; ‹deberes/ejercicios› to do; ‹transacción› to carry out; ‹experimento› to do, perform; ‹limpieza› to do

estaban haciendo los preparativos para el viaje they were making preparations for o they were preparing for the journey

me hicieron una visita they paid me a visit, they came and visited me

hicieron una gira por Europa they went on o did a tour of Europe

hicimos el viaje sin parar we did the journey without stopping

me hizo un regalo precioso she gave me a beautiful gift

tengo que hacer los mandados I have some errands to run

¿me haces un favor? will you do me a favor?

me hizo señas para que me acercara she motioned to me to come closer

hicimos un trato we did o made a deal

hago un papel secundario en la obra I have a minor part in the play

aún queda mucho por hacer there is still a lot (left) to do

C (formular, expresar) ‹declaración/promesa/oferta› to make; ‹proyecto/plan› to make, draw up; ‹crítica/comentario› to make, voice; ‹pregunta› to ask

nadie hizo ninguna objeción nobody raised any objections, nobody objected

nos hizo un relato de sus aventuras he related his adventures to us, he gave us an account of his adventures

D

(con las necesidades fisiológicas): hace dos días que no hago caca ( fam); I haven't been for two days ( euph)

hice pis or pipí antes de salir ( fam); I had a pee before I left ( colloq)

hacer sus necesidades ( euf); to go to the bathroom o toilet

E (adquirir) ‹dinero/fortuna› to make; ‹amigo› to make

hicieron muchas amistades en Chile they made a lot of friends in Chile

F (preparar, arreglar) ‹cama› to make; ‹maleta› to pack

tengo que hacer la comida I must get lunch (ready) o cook lunch

hice el pescado al horno I did o cooked the fish in the oven

G

1 (producir, causar) ‹ruido› to make

este jabón no hace espuma this soap doesn't lather

esos chistes no me hacen gracia I don't find those jokes funny

estos zapatos me hacen daño these shoes hurt my feet

2 (refiriéndose a sonidos onomatopéyicos) to go

los perros hacen `guau guau' dogs go `bow-wow'

el agua hacía glugluglú en los caños the water gurgled o made a gurgling noise in the pipes

¿cómo hace el coche del abuelo? how does Grandpa's car go?, what noise does Grandpa's car make?

H (recorrer) ‹trayecto/distancia› to do

hicimos los 500 kilómetros en cuatro horas we did o covered the 500 kilometers in four hours

I

(en cálculos, enumeraciones): son 180 … y 320 hacen 500 that's 180 … and 320 is o makes 500

el visitante que hacía el número mil the thousandth visitor

hace el número 26 en la lista she is o comes 26th on the list

Sentido II

A

1 (ocuparse en una actividad) to do

¿no tienes nada que hacer? don't you have anything to do?

ya terminé ¿qué hago ahora? I've finished, what shall I do now?

no hace más que or sino quejarse she does nothing but complain, all she ever does is complain

no hice más que or sino cumplir con mi deber I only o merely did my duty

le gustaría hacer teatro she would like to work in the theater

están haciendo una obra de Ibsen they're doing o putting on a play by Ibsen

deberías hacer ejercicio you should exercise, you should do o get some exercise

¿hace algún deporte? do you go in for o play o do any sports?

no estaba haciendo turismo, sino en viaje de negocios I wasn't there on vacation ( AmE) o ( BrE) on holiday, it was a business trip

2 (como profesión, ocupación) to do

¿qué hace su novio? — es médico what does her boyfriend do? — he's a doctor

3 (estudiar) to do

hace Derecho she's doing o studying o reading Law

hizo un curso de contabilidad he did an accountancy course

hizo la carrera de Filosofía she did a degree in philosophy o a philosophy degree, she studied philosophy

B

1 (actuar de cierta manera, realizar cierta acción) to do

yo en tu caso habría hecho lo mismo in your situation I would have done the same

perdona, lo hice sin querer I'm sorry, I didn't do it on purpose

haz lo que quieras do what you like

aquí se hace lo que digo yo I'm in charge around here, around here what I say goes

¡niño, eso no se hace! you mustn't do that!

haré lo posible por hablar con él I'll do all o everything I can to speak to him

¡qué se le va a hacer! or ¡qué le vamos a hacer! what can you o ( frml) one do?

no puedes aceptar — ¡qué le voy a hacer! no me queda más remedio you can't accept — what else can I do? I've no choice

hacerla ( Méx fam): ya la hizo: lo nombraron director now he's really made it: he's been appointed director

si le gano al sueco ya la hice if I can beat the Swede I'll have it in the bag ( colloq)

la hicieron bien y bonita con ese negocio they did really well out of that deal

hacerla (buena) ( fam): ¡ahora sí que la hice! me dejé las llaves dentro now I've (really) done it! I've left the keys inside

¡ya la hicimos! se pinchó la rueda that's done it! o now, we're in trouble, we've got a flat

hacérsela buena a algn ( Méx); to keep one's word o promise to sb

se la hizo buena y se casó con ella he kept his word o promise and married her

soñé que te sacabas la lotería — ¡házmela buena! I dreamed you won the lottery — if only! o if only it would come true!

mañana dejo de fumar — ¡házmela buena! I'm going to give up smoking tomorrow — oh, please! o if only you would!

2 (dar cierto uso, destino, posición) to do

¿qué vas a hacer con el dinero del premio? what are you going to do with the prize money?

no sé qué hice con los recibos I don't know what I did with the receipts

y el libro ¿qué lo hice? (CS fam); what did I do with the book?

3

(causar daño): hacerle algo a algn to do sth to sb

no le tengas miedo al perro, no hace nada don't be frightened of the dog, he won't hurt you

yo no le hice nada I didn't touch her o do anything to her

no te he contado la última que me hizo I haven't told you the latest thing he did to me

C

( esp Esp) (actuar como): deja de hacer el tonto/payaso stop acting o playing the fool, stop clowning around

D

(llevar): hacer una vida solitaria/normal to lead a lonely life/normal life

trata de hacer una vida sana try to lead a healthy life

E

(sustituyendo a otro verbo): toca bien la guitarra — antes lo hacía mejor she plays the guitar well — she used to play o be better

voy a escribirle — deja, ya lo haré yo I'm going to write to him — don't bother, I'll do it

voy a dimitir — por favor, no lo hagas I'm going to resign — please don't o please, don't do it

F

( RPl fam) (afectar, importar): la salsa quedó un poco líquida — ¿qué le hace? the sauce came out a bit thin — so what? o what does it matter?

eso no le hace nada that doesn't matter at all

Sentido III

A (transformar en, volver) to make

te hará hombre, hijo mío it will make a man of you, my son

la hizo su mujer he made her his wife

agarró la copa y la hizo añicos contra el suelo he grabbed the glass and smashed it to smithereens on the floor

hizo pedazos or trizas la carta she tore the letter into tiny pieces

la película que la hizo famosa the movie that made her famous

este hombre me hace la vida imposible this man is making my life impossible

quisiera agradecer a quienes han hecho posible este encuentro I should like to thank (all) those who have made this meeting possible

hacer algo DE algo to turn sth INTO sth

hice de mi afición por la cocina una profesión I turned my interest in cooking into a career, I made a career out of my interest in cooking

hacer algo DE algn to make sth OF sb

quiero hacer de ti un gran actor I want to make a great actor of you

B

(dar apariencia de): ese vestido te hace más delgada that dress makes you look thinner

el pelo corto te hace más joven short hair makes you look younger

C (inducir a, ser la causa de que) hacer algo/a algn + INF to make sth/sb + INF

una de esas canciones que te hacen llorar one of those songs that make you cry

todo hace suponer que fue así everything suggests that o leads one to think that that is what happened

hizo caer al niño he knocked the child over

haga pasar al próximo tell the next person to come in, have the next person come in

eso no hizo sino precipitar el desenlace all that did was to hasten the end

hacer que algo/algn + SUBJ to make sth/sb + INF

¡vas a hacer que pierda la paciencia! you're going to make me lose my temper!

esto hace que sus reacciones sean lentas this makes him slow to react, this makes his reactions slow

D (obligar a) hacer + INF a algn to make sb + INF

me hizo esperar tres horas she kept me waiting for three hours

se lo haré hacer de nuevo I'll make him do it again

me hizo abrirla or me la hizo abrir he made me open it

me hizo levantar(me) a las cinco she made me get up at five

hacer que algn + SUBJ to make sb + INF

hizo que todos se sentaran he made everybody sit down

E

hacer hacer algo to have o get sth done

hice acortar las cortinas I had o got the curtains shortened

le hice hacer un vestido para la boda I had o got a dress made for her for the wedding

F (acostumbrar) hacer a algn A algo to get sb used o accustomed TO sth

pronto la hizo a su manera de trabajar he soon got her used o accustomed to his way of working

G

(suponer, imaginar): te hacía en Buenos Aires I thought you were in Buenos Aires

tiene 42 años — yo la hacía más joven she's 42 — I thought she was younger

¡yo que lo hacía casado y con hijos! I had the idea that he was married with children!

■ hacer

vi

Sentido I

A

1

(obrar, actuar): nadie trató de impedírselo, lo dejaron hacer nobody tried to stop him, they just let him get on with it

tú no te preocupes, déjame hacer a mí don't you worry, just let me take care of it

déjalo hacer a él, que sabe qué es lo que conviene let him handle it, he knows what's best

¿cómo se hace para que te den la beca? how do you go about getting the grant?

¿cómo hay que hacer para ponerlo en funcionamiento? what do you have to do to make it work?

no me explico cómo hacen para vivir con ese sueldo I don't know how they manage to live on that salary

hacerle a algo (Chi, Méx fam): Enrique le hace a la electricidad Enrique knows a bit o knows something about electricity

tienen una empleada que le hace a todo they have a maid who does a bit of everything

ya sabes que yo no le hago a esos menesteres you know I don't go in for o do that sort of thing

hacer y deshacer to do as one pleases, do what one likes

¡no le hagas/hagan! ( Méx fam); you can't be serious!, you're joking o kidding! ( colloq)

2 (+ complemento):

hiciste bien en decírmelo you did o were right to tell me

haces mal en mentir it's wrong of you to lie

mejor haría callándose she'd do better to keep quiet

B

( esp AmL) (con las necesidades fisiológicas): ¡mamá, ya hice! Mommy, I've been o I've finished!

hace dos días que no hace ( euf); he hasn't been for two days ( euph)

hagan antes de salir go to the bathroom o toilet before we leave, you'd better go before we leave ( euph)

hacer de cuerpo or de vientre ( frml); to move one's bowels ( frml), to have a bowel movement ( frml)

C

(fingir, simular): hizo (como) que no me había visto he made out o pretended he hadn't seen me

cuando entre haz (como) que lees when she comes in, make out o pretend you're reading, when she comes in, pretend to be reading

hice (como) que no oía I pretended I couldn't hear, I acted as if I couldn't hear

hacer COMO SI + SUBJ:

haz como si no supieras nada make out o pretend you don't know anything about it, act as if you don't know anything about it

D (intentar, procurar) hacer POR + INF to try to + INF

tienes que hacer por corregir ese genio you must try to o ( colloq) try and do something about that temper (of yours)

tú no haces por entenderla you don't even try to understand her

E (servir) hacer DE algo:

esta sábana hará de toldo this sheet will do for o as an awning

la escuela hizo de hospital the school served as o was used as a hospital

F (interpretar un personaje) hacer DE algo/algn to play (the part of) sth/sb

siempre hace de `malo' he always plays the bad guy

hizo de Hamlet he played (the part of) Hamlet

Sentido II

A (+ compl)

1 (sentar) (+ me/te/le etc):

le va a hacer bien salir un poco it'll do her good to get out a bit

¡me hizo tanto bien su visita …! her visit did me such a lot of good …!

los mejillones me hicieron muy mal ( AmL); the mussels made me really ill

2

( Esp) (quedar): con los cuadros hace mucho más bonito it looks much prettier with the pictures

B (corresponder) hacerle A algo to fit sth

esta tapa no le hace al frasco this lid doesn't fit the jar

esta llave no le hace a la cerradura this isn't the right key for the lock

C

no le hace (no tiene importancia) it doesn't matter; (no sirve de excusa) that's no excuse, don't give me that ( colloq)

¿no le hace que tire la ceniza en este florero? do you mind if I drop the ash in this vase?

D ( en tercera persona) ( frml)

(concernir, tocar): por lo que hace a or en cuanto hace a su solicitud as far as your application is concerned, as regards your application

E

( Esp fam) (apetecer): ¿hace or te hace una cerveza? (do you) feel like a beer?, do you fancy a beer? ( BrE colloq)

te invito a cenar a un chino ¿hace? — hace I'll take you out to a Chinese restaurant, how does that grab you? — great idea! ( colloq)

■

v impers

A

1 [ Vocabulary notes (Spanish) ]

(refiriéndose al tiempo atmosférico): hace frío/calor/sol/viento it's cold/hot/sunny/windy

hace tres grados bajo cero it's three degrees below (zero)

nos hizo un tiempo espantoso we had terrible weather

ojalá haga buen tiempo or ( esp Esp) bueno I hope the weather's fine o nice, I hope it's nice weather

2 ( familiar humorístico):

hace sed ¿verdad? it's thirsty weather/work, isn't it?

parece que hace hambre you/they seem to be hungry

¿hace sueño, niños? are you getting sleepy, children?

B

(expresando el tiempo transcurrido): hace dos años que murió he died two years ago, he's been dead for two years

¿cuándo llegaste? — hace un ratito when did you get here? — a short while ago

¿cuánto hace que se fue? how long ago did she leave?, how long is it since she left?

lo leí hace poco I read it a short time ago

lo había visto hacía exactamente un año I had seen him exactly one year before

¿hace mucho que esperas? have you been waiting long?

hace mucho tiempo que lo conozco or lo conozco desde hace mucho tiempo I've known him for a long time

hace años que no lo veo or no lo veo desde hace años I haven't seen him for years o it's years since I saw him

hacía años que no lo veía I hadn't seen him for o in years, it had been years since I'd seen him

hasta hace poco vivían en Austria they lived in Austria until recently

■ hacerse

v pron

Sentido I

A

(producirse): hágase la luz ( Bib) let there be light

(+ me/te/le etc): se me ha hecho un nudo en el hilo I've got a knot in the thread, the thread has a knot in it

si no lo revuelves se te hacen grumos if you don't stir it, it goes lumpy o forms lumps

se le ha hecho una ampolla she's got o she has a blister

hacérsele a algn ( Méx): por fin se le hizo ganar un campeonato she finally got to win a championship

por fin se le hizo a Mauricio con ella Mauricio finally made it with her ( colloq)

B

1 ( refl)

(hacer para sí): se hace toda la ropa she makes all her (own) clothes

se hicieron una casita they built themselves a little house

2 ( caus)

(hacer que otro haga): se hace la ropa en Roma she has her clothes made in Rome

se hicieron una casita they had a little house built

se hizo la cirugía estética she had plastic surgery

voy a hacerme las manos I'm going to have a manicure

tienes que hacerte la barba you must get your beard trimmed

C

(causarse): me hice un tajo en el dedo I cut my finger

¿qué te hiciste en el brazo? what did you do to your arm?

¿te hiciste daño? did you hurt yourself?

D

(con las necesidades fisiológicas): todavía se hace pis/caca ( fam); she still wets herself/messes her pants

se hace pis en la cama ( fam); he wets the bed

¡me estoy haciendo caca! ( fam); I'm desperate (to go to the bathroom o toilet)! ( colloq)

E ( refl)

(adquirir): se ha hecho un nombre en el mundo de la moda she's made a name for herself in the fashion world

sólo conseguirás hacerte enemigos si sigues así you'll only make enemies if you keep on like that

idea

Sentido II

A

1 (volverse, convertirse en) to become

se quiere hacer monja she wants to become a nun

se hizo famoso he became famous

se están haciendo viejos they are getting o growing old

2 ( impersonal):

en invierno se hace de noche muy pronto in winter it gets dark very early

vamos, se está haciendo tarde come on, it's getting late

(+ me/te/le etc): se nos hizo de noche esperándolo it got dark while we were waiting for him

3 (cocinarse) «pescado/guiso» to cook

dejar que se haga a fuego lento leave to cook over a low heat

4

( AmL) (pasarle a): no sé qué se habrá hecho María I don't know what can have happened to María o ( colloq) where María can have got(ten) to

B

(resultar): se hace muy pesado repetir lo mismo tantas veces it gets very boring having to repeat the same thing over and over again

(+ me/te/le etc): la espera se me hizo interminable the wait seemed interminable

se me hace difícil creerlo I find it very hard to believe

C (dar la impresión de) (+ me/te/le etc):

se me hace que aquí pasa algo raro I get the feeling o impression that something strange is going on around here

se me hace que va a llover I think o I have a feeling it's going to rain

se me hace que esta vez vas a tener suerte something tells me o I have a feeling (that) this time you're going to be lucky

D ( causativo) hacerse + INF:

tienes que hacerte oír/respetar you have to make people listen to you/respect you

el desenlace no se hizo esperar the end was not long in coming

cuando era actriz se hacía llamar Mónica Duarte when she was an actress she went by the name of Monica Duarte o she used the name Monica Duarte

es un chico que se hace querer he's a likable kid o a kid you can't help liking

se hizo construir una mansión he had a mansion built

hazte ver por un médico ( AmL); go and see a doctor

rogar

E (acostumbrarse) hacerse A algo to get used TO sth

no me hago al clima de este país I can't get used to the weather in this country

no consigo hacerme a la idea I can't get used to the idea

hacerse A + INF to get used TO -ING

no se hace a vivir solo he hasn't got used to living alone

F

(fingirse): no te hagas el inocente don't act all innocent

seguro que me vio pero se hizo el loco he must have seen me but he pretended he hadn't

¿éste es bobo o se (lo) hace? ( fam); is this guy stupid or just a good actor? ( colloq)

no te hagas el sordo don't pretend o make out you didn't hear me

se hizo la que no entendía she pretended o she made out she didn't understand

yo me hice ( Méx fam); I pretended not to notice

G

1 (moverse) (+ compl):

hacerse atrás to move back

hacerse a un lado to move to one side, to move aside

hazte para aquí/para allá move over this way/that way

2

( Col) (colocarse): ¿quieres salir en la foto? — sí ¿dónde me hago? do you want to be in the photo? — yes, where shall I stand/sit?

H hacerse con to take

el ejército se hizo con la ciudad the army took the city

se hizo con una fortuna considerable he amassed a considerable fortune

tengo que hacerme con esa información como sea I must get hold of that information somehow

se hicieron con la empresa they took over the company

lograron hacerse con el control de la compañía they managed to gain o get control of the company

no creo que puedan hacerse con la copa I don't think they can win the cup

I hacerse de

( AmL): se hicieron de gran fama they became very famous

tengo que hacerme de dinero I must get o lay my hands on some money

se han hecho de muchos amigos allí they've made a lot of friends there

* * *

Multiple Entries:
hacer
hacer algo
hacer ( conjugate hacer) verbo transitivo
1
a) ( crear) ‹mueble/vestido› to make;

‹casa/carretera› to build;
‹ nido› to build, make;
‹ túnel› to make, dig;
‹dibujo/plano› to do, draw;
‹ lista› to make, draw up;
‹ resumen› to do, make;
‹ película› to make;
‹nudo/lazo› to tie;
‹pan/pastel› to make, bake;
‹vino/café/tortilla› to make;
‹ cerveza› to make, brew;
◊ me hizo un lugar en la mesa he made room for me at the table;

hacen buena pareja they make a lovely couple
b) (producir, causar) ‹ ruido› to make;

◊ los chistes no me hacen gracia I don't find jokes funny;

estos zapatos me hacen daño these shoes hurt my feet
2
a) (efectuar, llevar a cabo) ‹ sacrificio› to make;

‹ milagro› to work, perform;
‹deberes/ejercicios/limpieza› to do;
‹ mandado› to run;
‹transacción/investigación› to carry out;
‹ experimento› to do, perform;
‹ entrevista› to conduct;
‹gira/viaje› to do;
‹ regalo› to give;
‹ favor› to do;
‹ trato› to make;
◊ me hicieron una visita they paid me a visit;

aún queda mucho por hacer there is still a lot (left) to do;
dar que hacer to make a lot of work
b) ‹cheque/factura› to make out, write out

3 (formular, expresar) ‹declaración/promesa/oferta› to make;
‹proyecto/plan› to make, draw up;
‹crítica/comentario› to make, voice;
‹ pregunta› to ask;
◊ nadie hizo ninguna objeción nobody raised any objections

4
a) ( refiriéndose a necesidades fisiológicas):

◊ hacer caca (fam) to do a poop (AmE) o (BrE) a pooh (colloq);

hacer pis or pipí (fam) to have a pee (colloq);
hacer sus necesidades (euf) to go to the bathroom o toilet (euph)
b) ( refiriéndose a sonidos onomatopéyicos) to go;

◊ las vacas hacen `mu' cows go `moo'

5 ( adquirir) ‹dinero/fortuna› to make;
‹ amigo› to make
6 (preparar, arreglar) ‹ cama› to make;
‹ maleta› to pack;
◊ hice el pescado al horno I did o cooked the fish in the oven;

tengo que hacer la comida I must make lunch;
ver tb comida b
7 ( recorrer) ‹trayecto/distancia› to do, cover
8 (en cálculos, enumeraciones):
◊ son 180 … y 320 hacen 500 that's 180 … and 320 is o makes 500

1
a) ( ocuparse en actividad) to do;

◊ hacer la(s) compra(s) to do the shopping;

¿hacemos algo esta noche? shall we do something tonight?;
hacer ejercicio to do (some) exercise;
¿hace algún deporte? do you play o do any sports?;
See Also→ amor 1b
b) (como profesión, ocupación) to do;

◊ ¿qué hace tu padre? what does your father do?

c) ( estudiar) to do

2 (realizar cierta acción, actuar de cierta manera) to do;
◊ ¡eso no se hace! you shouldn't do that!;

¡qué le vamos a hacer! what can you o (frml) one do?;
toca bien el piano — antes lo hacía mejor she plays the piano well — she used to play better;
hacerla buena (fam): ¡ahora sí que la hice! now I've really done it!;
See Also→ tonto sustantivo masculino, femenino
1 (transformar en, volver) to make;
◊ ella lo hizo posible she made it possible;

hizo pedazos la carta she tore the letter into tiny pieces;
ese vestido te hace más delgada that dress makes you look thinner;
hacer algo de algo to turn sth into sth;
quiero hacer de ti un gran actor I want to make a great actor of you
2
a) (obligar a, ser causa de que)

◊ hacer a algn hacer algo to make sb do sth;

me hizo abrirla he made me open it;
me hizo llorar it made me cry;
hágalo pasar tell him to come in;
me hizo esperar tres horas she kept me waiting for three hours;
hacer que algo/algn haga algo to make sth/sb do sth
b)

◊ hacer hacer algo to have o get sth done/made;

hice acortar las cortinas I had o got the curtains shortened
verbo intransitivo
1 (obrar, actuar):
◊ déjame hacer a mí just let me handle this o take care of this;

¿cómo se hace para que te den la beca? what do you have to do to get the scholarship?;
hiciste bien en decírmelo you did o were right to tell me;
haces mal en mentir it's wrong of you to lie
2 (fingir, simular):
◊ hice como que no oía I pretended not to hear;

haz como si no lo conocieras act as if o pretend you don't know him
3 ( servir):
◊ esta sábana hará de toldo this sheet will do for o as an awning;

la escuela hizo de hospital the school served as o was used as a hospital
4 ( interpretar personaje) hacer de algo/algn to play (the part of) sth/sb
(+ compl) ( sentar):
◊ tanto sol hace mal (AmL) too much sun is not good for you;

(+ me/te/le etc)
◊ el descanso le hizo bien the rest did him good;

la trucha me hizo mal (AmL) the trout didn't agree with me
hacer v impers
1 ( refiriéndose al tiempo atmosférico):
◊ hace frío/sol it's cold/sunny;

hace tres grados it's three degrees;
(nos) hizo un tiempo espantoso the weather was terrible
2 ( expresando tiempo transcurrido):
◊ hace dos años que murió he's been dead for two years;

hace mucho que lo conozco I've known him for a long time;
hacía años que no lo veía I hadn't seen him for o in years;
¿cuánto hace que se fue? how long ago did she leave?;
hace poco/un año a short time/a year ago;
hasta hace poco until recently
hacerse verbo pronominal
1 ( producirse) (+ me/te/le etc):
◊ se me hizo un nudo en el hilo I got a knot in the thread;

se le hizo una ampolla she got a blister;
hacérsele algo a algn (Méx): por fin se le hizo ganar el premio she finally got to win the award
2
a) ( refl) ( hacer para sí) ‹café/falda› to make oneself;

◊ se hicieron una casita they built themselves a little house

b) ( caus) ( hacer que otro haga):

◊ se hicieron una casita they had a little house built;

se hizo la cirugía estética she had plastic surgery
3 ( causarse):
◊ ¿qué te hiciste en el brazo? what did you do to your arm?;

¿te hiciste daño? did you hurt yourself?
4 ( refiriéndose a necesidades fisiológicas):
◊ todavía se hace pis/caca (fam) she still wets/messes herself

5 ( refl) ( adquirir) to make;
◊ hacerse un nombre to make a name for oneself

1
a) (volverse, convertirse en) to become;

◊ se hicieron amigos they became friends;

se están haciendo viejos they are getting o growing old
b) ( resultar):

◊ se hace muy pesado it gets very boring;

(+ me/te/le etc)
◊ se me hizo interminable it seemed interminable;

se me hace difícil creerlo I find it very hard to believe
c) ( impers):

◊ se hace de noche muy pronto it gets dark very early;

se está haciendo tarde it's getting late
d) ( cocinarse) [pescado/guiso] to cook

e) (AmL) ( pasarle a):

◊ ¿qué se habrá hecho María? what can have happened to María?

2 ( acostumbrarse) hacerse a algo to get used to sth
3 ( fingirse):
◊ no te hagas el inocente don't act the innocent;

¿es bobo o se (lo) hace? (fam) is he stupid or just a good actor? (colloq);
hacerse pasar por algn (por periodista, doctor) to pass oneself off as sb
4 ( moverse) (+ compl) to move;
◊ hacerse a un lado to move to one side

5
◊ hacerse de (AmL) (de fortuna, dinero) to get;

( de amigos) to make
hacer
I verbo transitivo
1 (crear, fabricar, construir) to make
hacer un jersey, to make a sweater
hacer un puente, to build a bridge
2 (una acción) to do: eso no se hace, it isn't done
haz lo que quieras, do what you want
¿qué estás haciendo?, (en este momento) what are you doing?
(para vivir) what do you do (for a living)?
hace atletismo, he does athletics
hacer una carrera/ medicina, to do a degree/ medicine
3 (amigos, dinero) to make
4 (obligar, forzar) to make: hazle entrar en razón, make him see reason
5 (causar, provocar) to make: ese hombre me hace reír, that man makes me laugh
estos zapatos me hacen daño, these shoes are hurting me
no hagas llorar a tu hermana, don't make your sister cry
6 (arreglar) to make
hacer la cama, to make the bed
hacer la casa, to do the housework
7 Mat (sumar, dar como resultado) to make: y con éste hacen cincuenta, and that makes fifty
8 (producir una impresión) to make... look: ese vestido la hace mayor, that dress makes her look older
9 (en sustitución de otro verbo) to do: cuido mi jardín, me gusta hacerlo, I look after my garden, I like doing it
10 (representar) to play: Juan hizo un papel en Fuenteovejuna, Juan played a part in Fuenteovejuna
11 (actuar como) to play: no hagas el tonto, don't play the fool
12 (suponer) te hacía en casa, I thought you were at home
II verbo intransitivo
1 (en el teatro, etc) to play: hizo de Electra, she played Electra
2 ( hacer por + infinitivo) to try to: hice por ayudar, I tried to help
3 (simular) to pretend: hice como si no lo conociera, I acted as if I didn't know him
4 fam (venir bien, convenir) to be suitable: si te hace, nos vamos a verle mañana, if it's all right for you, we'll visit him tomorrow
III verbo impersonal
1 (tiempo transcurrido) ago: hace mucho (tiempo), a long time ago
hace tres semanas que no veo la televisión, I haven't watched TV for three weeks
hace tres años que comenzaron las obras, the building works started three years ago
2 (condición atmosférica) hacía mucho frío, it was very cold
¿To make o to do?
El significado básico del verbo to make es construir, fabricar algo juntando los componentes (aquí hacen unos pasteles maravillosos, they make marvellous cakes here), obligar (hazle callar, make him shut up) o convertir: Te hará más fuerte. It'll make you stronger. También se emplea en expresiones compuestas por palabras tales como dinero ( money), ruido ( a noise), cama ( the bed), esfuerzo ( an effort), promesa ( a promise), c omentario ( a comment), amor ( love), guerra ( war).
El significado del verbo to do es cumplir o ejecutar una tarea o actividad, especialmente tratándose de los deportes y las tareas domésticas: Hago mis deberes por la noche. I do my homework in the evening. ¿Quién hace la plancha en tu casa? Who does the ironing in your house? También se emplea con palabras tales como deber ( duty), deportes ( sports), examen ( an exam), favor ( a favour), sumas ( sums).
' hacer' also found in these entries:
Spanish:
abrir
- aclarar
- acopio
- acto
- adelantar
- adelantamiento
- advertir
- alarde
- aliviar
- amagar
- amarrar
- amor
- amortizar
- ampliar
- añicos
- aplanar
- aprecio
- aprender
- aspaviento
- atonía
- autostop
- ayuno
- balance
- broma
- burla
- burrada
- cábala
- caballo
- cabronada
- caca
- cafetera
- caja
- calceta
- calentar
- callar
- calle
- calor
- cama
- capacitar
- capaz
- caso
- castigar
- castillo
- chantaje
- colar
- colada
- colecta
- comecome
- comentar
- como
English:
abort
- abstain
- abuse
- accent
- accentuate
- accepted
- accustom
- act
- advance
- advertise
- afraid
- again
- agitate
- agree
- aim at
- aim to
- air
- all-out
- amenable
- antsy
- apart
- appearance
- arm-twisting
- as
- assert
- attempt
- audition
- authorize
- backup
- bake
- balance
- bandy about
- bed
- begin
- blast
- blind
- blueberry
- blur
- boil
- bonk
- boohoo
- book in
- bounce
- bring in
- bubble
- budget
- bulldoze
- bully
- bundle
- burp

* * *

hacer

♦ vt

1. [elaborar, crear, cocinar] to make;

hacer una fiesta to have a party;

hacer un vestido/planes to make a dress/plans;

hacer un poema/una sinfonía to write a poem/symphony;

hacer un nudo to tie a knot;

los cristianos creen que Dios hizo al hombre Christians believe that God created mankind;

haz un poco más la carne cook the meat a bit longer;
Fam
tu hermano ha hecho una de las suyas your brother has been up to his usual tricks;

Comp
Fam
¡buena la has hecho! you've really gone and done it now!

2. [construir] to build;

han hecho un edificio nuevo they've put up a new building

3. [generar] to produce;

el árbol hace sombra the tree gives shade;

la carretera hace una curva there's a bend in the road

4. [movimientos, sonidos, gestos] to make;

le hice señas I signalled to her;

hizo un gesto de aprobación con la cabeza she nodded her approval;

el gato hace “miau” cats go “miaow”;

el reloj hace tic-tac the clock goes tick-tock;

hacer ruido to make a noise

5. [obtener] [fotocopia] to make;
[retrato] to paint; [fotografía] to take
6. [realizar] [trabajo, estudios] to do;
[viaje] to make; [comunión] to take; [sacrificio] to make; [promesa, oferta] to make; [milagro] to perform; [experimento] to do, to perform; [favor] to do; [pregunta] to ask; [declaración] to make; [crucigrama] to do;
hacer una entrevista to do an interview;

hacer una entrevista a alguien to interview sb;

tengo mucho que hacer I have a lot to do;

hoy hace guardia she's on duty today;

estoy haciendo segundo I'm in my second year;

hago ingeniería I'm doing o studying engineering

7. [obrar, realizar una acción] to do;

¿qué habré hecho con las llaves? what have I done with the keys?;
CSur Fam
y mis llaves, ¿qué las hice? and my keys, now what did I do with them?;

¡le he dicho mil veces que eso no se hace! I've told him time and again that it's wrong to do that!;
Fam
haz lo que te dé la gana do whatever you want;

¿qué haces? vas a romper la bicicleta what are you doing o what do you think you're doing?, you're going to break the bicycle!;

¡qué le vamos a hacer! never mind!;

8. [practicar] [en general] to do;
[tenis, fútbol] to play;
debes hacer deporte you should start doing some sport

9. [arreglar] [casa, colada] to do;
[cama] to make; [maleta] to pack; [uñas] to do; [barba] to trim
10. [dar aspecto a] to cause to look o seem;

este espejo te hace gordo this mirror makes you look fat

11. [transformar en]
hacer a alguien feliz to make sb happy;

la guerra no lo hizo un hombre the war didn't make him (into) a man;

hizo pedazos el papel he tore the paper to pieces;

hacer de algo/alguien algo to make sth/sb into sth;

hizo de ella una buena cantante he made a good singer of her

12. [comportarse como]
hacer el tonto to act the fool;

hacer el vándalo to act like a hooligan;

hacer el ridículo to make a fool of oneself

13. [causar]
hacer daño a alguien to hurt sb;

me hizo gracia I thought it was funny;

un poco de aire fresco le hará bien a bit of fresh air will do her good;
Am
esos ñoquis me hicieron mal those gnocchi disagreed with me

14. Cine & Teatro [papel] to play;
[obra] to do, to perform;
hace el papel de la hija del rey she plays (the part of) the king's daughter;

hoy hacen una obra de Brecht today they're putting on o doing one of Brecht's plays

15. [suponer] to think, to reckon;

a estas horas yo te hacía en París I thought o reckoned you'd be in Paris by now;

te hacía más joven I thought you were younger, I'd have said you were younger

16. [ser causa de]
hacer que alguien haga algo to make sb do sth;

me hizo reír it made me laugh;

has hecho que se enfadara you've made him angry;

haces que me avergüence you make me ashamed;

la tormenta hizo que se cancelara el concierto the storm caused the concert to be called off

17. [mandar]
hacer que se haga algo to have sth done;

voy a hacer teñir este vestido I'm going to have this dress dyed;

la hizo callarse he made her shut up

18. [acostumbrar]
la prisión lo hizo a la soledad prison made o got him used to being alone

19. [cumplir]
hizo los cincuenta la semana pasada he was fifty last week, he celebrated his fiftieth birthday last week

20. [completar] to make;

tres y dos hacen cinco three and two make five;

y este huevo hace la docena and this egg makes (it) a dozen;

hago el número seis en la lista I'm number six on the list

21. [conseguir] to make;

hizo una gran fortuna he made a large fortune;

hizo muchas amistades en Australia she made a lot of friends in Australia

22. [recorrer] to do;

¿cuántos kilómetros hiciste ayer? how many kilometres did you do yesterday?;

hago dos kilómetros a pie todos los días I walk two kilometres every day

23. [referido a necesidades fisiológicas] to do;
Euf
tengo que hacer mis necesidades I have to answer a call of nature;
Fam
los niños quieren hacer pipí the children want to have a pee

24. [sustituyendo a otro verbo] to do;

se negó a ir y yo hice lo mismo she refused to go and I did likewise;

ya no puedo leer como solía hacerlo I can't read as well as I used to

♦ vi

1. [intervenir, actuar]
déjame hacer (a mí) let me do it;

Comp

ser el que hace y deshace: en la empresa, él es el que hace y deshace he's the one who calls the shots in the company

2.
hacer de [trabajar] to work as;
[servir] to serve as, to act as; Cine & Teatro [actuar] to play;
hace de electricista he's an electrician, he works as an electrician;

este tronco hará de asiento this tree trunk will do for somewhere to sit;

hace de don Quijote he's playing Don Quixote

3. [aparentar]
hacer como si to act as if;

haz como que no te importa act as if you don't care

4. [procurar, intentar]
hacer por hacer algo to try to do sth;

haré por verle esta noche I'll try to see him tonight

5. [proceder]
haces mal en callarte it's wrong of you not to say anything;

hizo bien dimitiendo she was right to resign;

¿cómo hay que hacer para abrir esta caja? how do you open this box?, what do you have to do to open this box?

6. Esp Fam [apetecer]
¿hace un vaso de vino? would you like o Br do you fancy a glass of wine?

7. Am [necesidades fisiológicas]
¿hiciste? have you done anything?;

preciso un baño, no hice antes de salir I need to find a bathroom, I didn't go before I came out

8. Méx Fam
hacer(la) buena: [ojalá] [m5]dicen que te sacaste la lotería – ¡házmela buena! they say you've won the lottery – if only!;

me ofreció empleo don Paco, voy a ver si me la hace buena Don Paco offered me a job, I'll see if he comes through for me

9. Méx Fam
hacerle a [profesión] to do;

por las mañanas estudia y en la tarde le hace a la peluquería she studies in the morning and in the afternoon she does hairdressing

10. Méx Fam
hacerle a [droga] to do;

ese tipo le hace a la cocaína that guy does coke

11. Méx Fam
hacerle a [aparentar] to pretend to be;

le hace al tonto, pero bien que sabe he pretends to be clueless but he knows perfectly well;

dile que no le haga al cuento tell him to stop Br spinning me a line o US jerking me around

12. Méx Fam
no le hagas [exclamación] come off it!, Br do me a favour!, US give me a break!;

perdí mi libro – ¡no le hagas! I lost my book – pull the other one! o sure you did!

13. Méx, RP
no le hace [no importa] it doesn't matter;

no sé si voy a poder ir – no le hace I don't know if I'll be able to go – it doesn't matter;

¿qué le hace? so what?, big deal!

♦ v impersonal

1. [tiempo meteorológico]
hace frío/sol/viento it's cold/sunny/windy;

hace un día precioso it's a beautiful day;

mañana hará mal tiempo the weather will be bad tomorrow

2. [tiempo transcurrido]
hace diez años ten years ago;

hace mucho a long time ago;

hace poco not long ago;

hace un rato a short while ago;

hace un mes que llegué it's a month since I arrived;

no la veo desde hace un año I haven't seen her for a year;

¿cuánto hace de eso? how long ago was that?

♦ See also the pronominal verb hacerse

* * *

hacer

<part hecho>

I v/t

1 ( realizar) do;

¡haz algo! do something!;

hacer una pregunta ask a question;

tengo que hacer los deberes I have to do my homework; !;

no hace más que quejarse all he does is complain;

no hay nada que hacer there’s nothing we can do;

se hace lo que se puede one does one’s best;

¡eso no se hace! that’s just not done!

2 ( elaborar, crear) make;

hacer la comida make o cook a meal;

hacer que algo ocurra make sth happen

3 ( obligar a)

:

hacer que alguien haga algo make s.o. do sth;

le hicieron ir they made him go

4 ( cumplir)

:

hoy hago veinte años I am twenty today, today is my twentieth birthday

5 ( equivaler a)

:

esta botella hace un litro this bottle holds a liter

6

:

¡qué le vamos a hacer! that’s life

II v/i

1

:

haces bien/mal en ir you are doing the right/wrong thing by going

2 ( sentar)

:

me hace mal it’s making me ill

3 ( servir de)

:

esto hará de mesa de objeto this will do as a table

4 ( fingir)

:

hacer como que o

como si act as if

5 L.Am.

no le hace it doesn’t matter

6 L.Am. ( parecer)

:

se me hace que it seems to me that

7 ( apetecer)

:

¿hace? fam does that sound good?

8

:

hacer de malo TEA play the villain

III v/ impers

:

hace calor/frío it’s hot/cold;

hace tres días three days ago;

hace mucho (tiempo) a long time ago, long ago;

desde hace un año for a year

* * *

hacer {40} vt

1) : to make

2) : to do, to perform

3) : to force, to oblige

los hice esperar: I made them wait

hacer vi

: to act

haces bien: you're doing the right thing

hacer v impers

1) (referring to weather)

hacer frío: to be cold

hace viento: it's windy

2)

hace : ago

hace mucho tiempo: a long time ago, for a long time

3)

no le hace : it doesn't matter, it makes no difference

4)

hacer falta : to be necessary, to be needed

♦ See also the reflexive verb hacerse

* * *

hacer vb

1. (crear, fabricar, conseguir) to make [pt. & pp. made]

Dios hizo al hombre God made man

voy a hacer la comida I'm going to make lunch

¿has hecho la cama? have you made your bed?

no hagas tanto ruido don't make so much noise

hizo mucho dinero he made a lot of money

ocho y tres hacen once eight and three make eleven

la película me hizo llorar the film made me cry

2. (una actividad, trabajo) to do [pt. did; pp. done]

¿qué haces? what are you doing?

¿qué hacen tus padres? what do your parents do?

¿qué has hecho en el cole hoy? what did you do at school today?

nos han mandado hacer un trabajo sobre Lorca we've got to do an essay on Lorca

¿has hecho los deberes? have you done your homework?

está haciendo un curso de informática he's doing a computer course

¿me haces un favor? can you do me a favour?

3. (tiempo meteorológico) to be

hace calor it's hot

hace sol it's sunny

hace buen tiempo the weather is good

4. (dar cierto aspecto) to make... look...

la barba te hace mayor your beard makes you look older

ese pantalón te hace más delgada those trousers make you look slimmer

5. (pensar) to think [pt. & pp. thought]

hacía más joven a tu hermano I thought your brother was younger

6. (aparentar) to pretend

haz como que no lo sabías pretend you didn't know

hace que trabaja he pretends to work

7. (cumplir años) to be

mañana haré 18 años I'll be 18 tomorrow

8. (poner) to show [pt. showed; pp. shown] / to be on

esta noche hacen una película buena there's a good film on tonight

hace (acción acabada) ago (acción que continúa) for

hace una semana a week ago

mi abuelo murió hace cinco años my grandfather died five years ago

hace años que no la veo I haven't seen her for years

vivo aquí desde hace un año I've been living here for a year

¿hace mucho que esperas? have you been waiting long?

hacer bien to be right

haces bien en quejarte you're right to complain

hacer daño to hurt [pt. & pp. hurt]

hacer el tonto to act the fool / to mess about

hacer la maleta to pack

hacer señas to signal [pt. & pp. signalled]

hacer un dibujo to draw a picture [pt. drew; pp. drawn]

hacer un nudo to tie a knot

hacer un papel to play a part

hacer un viaje to go on a trip

hacer una casa to build a house [pt. & pp. built]

hacer una foto to take a photo [pt. took; pp. taken]

hacer una pregunta to ask a question

hacer una redacción to write an essay [pt. wrote; pp. written]

hacer una visita to visit

Spanish-English dictionary > hacer
5 así

f.

ISA, intrinsic sympathomimetic activity.

* * *

así

► adverbio

1 (de esta manera) thus, (in) this way

2 (de esa manera) (in) that way

■ por decirlo así so to speak

■ y así sucesivamente and so on

3 (tanto) as

■ así usted como yo both you and I

4 (por tanto) therefore

5 (tan pronto como) as soon as

■ así que lo sepa as soon as I know

► adjetivo

1 such

■ un hombre así a man like that, such a man

\

FRASEOLOGÍA

así así so-so

así que so

■ llovía, así que cogimos el paraguas it was raining, so we took our umbrella

así sea so be it

* * *
1. adv.
1) like this, like that

2) so, thus, in this way

•

- así así
- así como
- no así 2. conj.
even if
3. adj.
such

* * *

1. ADV

1) (=de este modo)

a) [con ser]

-te engañaron, ¿no es así? -sí, así es — "they deceived you, didn't they?" - "yes, they did", "they deceived you, isn't that so?" -"yes, it is"

usted es periodista ¿no es así? — you're a journalist, aren't you?

yo soy así — that's the way I am

perdona, pero creo que eso no es así — excuse me, but I think that's not true

así es como lo detuvieron — that's how o this is how they arrested him

¡(que) así sea! —

- solo les falta ganar la copa -que así sea — "all they have to do is win the cup" - "let's hope they do"

- que el Señor esté con vosotros -así sea — "(may) God be with you" - "amen"

b) [con otros verbos] like that, like this

lo hizo así — he did it like that o like this

esto no puede seguir así — things can't go on this way, this can't go on like this

se iniciaba así una nueva etapa — thus o so a new phase began

¡así se habla! — that's what I like to hear!

así ocurrió el accidente — that's how o this is how the accident happened

así me agradecen lo que hice por ellos — this is the thanks I get for what I did for them

así están las cosas — that's the way things are

puede leer el contrato si así lo desea — you can read the contract if you wish

¿por qué te pones así? no es más que un niño — why do you get worked up like that? he's only a child

- salúdelos de mi parte -así lo haré — "give them my best wishes" - "I will"

dijo que llamaría y así lo hizo — he said he would call and he did

2) [acompañando a un sustantivo] like that

un hombre así — a man like that, such a man más frm

¿por una cosa así se han enfadado? — they got angry over a thing like that?

3)

• así de —

a) + sustantivo

tuvieron así de ocasiones de ganar y no las aprovecharon — they had so o this many chances to win but didn't take them

b) + adj, adv

un baúl así de grande — a trunk as big as this, a trunk this big

él todo lo hace así de rápido — he does everything that fast, that's how fast he does everything

no para de comer y luego así está de gordita — she never stops eating, that's why she's so plump

no creo que puedas hacerlo así de bien — I can't believe that you can do it that well

así de feo era que... — LAm he was so ugly that...

4)

• así como —

a) (=lo mismo que) the same way as

así como tú te portes conmigo, me portaré yo — I'll behave the same way as you do to me

así en la Tierra como en el Cielo — on Earth as it is in Heaven

b) (=mientras que) whereas, while

así como uno de sus hijos es muy listo, el otro no estudia nada — whereas o while one of their children is very clever, the other doesn't study at all

c) (=además de) as well as

se necesita el original así como una copia — you need the original as well as a copy

5) [otras locuciones]

• así las cosas — with things as they are

• por así decirlo — so to speak

• no así — unlike

los gastos fueron espectaculares, no así los resultados — the expenditure was astonishing, unlike the results

• ¡así no más! — Méx * (=sin cuidado) anyhow; (=sin motivo) just like that

es un tema muy importante para tratarlo así no más — it's a very important issue, you can't just treat it any old how

a mí me cuesta tanto y él lo hace así no más — I find it really hard, but he does it easily o just like that

se fue así no más, sin decir nada — he left just like that, without saying anything

lo echaron del trabajo así no más — they gave him the sack just like that *

• o así — about, or so

20 dólares o así — about 20 dollars, 20 dollars or so

llegarán el jueves o así — they'll arrive around Thursday, they'll arrive on Thursday or thereabouts

• así sin más — just like that

• y así sucesivamente — and so on and so forth

• así y todo — even so

- así así

-¿cómo te encuentras hoy? -así así — "how do you feel today?" - "so-so"

- así o asá

- así como así

no gastan el dinero así como así — they don't spend money willy-nilly

no se hace así como así — it's not as easy as all that

- así porque sí

y empezó a insultarme así porque sí — and he began to insult me just for the sake o hell of it *

no hemos conseguido el éxito así porque sí — it's no accident that we've become successful

- así es la vida

2. CONJ

1) (=aunque) even if

así tenga que recorrer el mundo entero, la encontraré — even if I have to travel the whole world, I'll find her

2) (=consecuentemente) so

se gastó todo el dinero y así no pudo ir de vacaciones — he spent all the money, so he couldn't go on holiday

esperan lograr un acuerdo, evitando así la huelga — they are hoping to reach an agreement and so avoid a strike, they are hoping to reach an agreement, thereby o thus avoiding a strike frm

• así pues — so

ha conseguido una beca, así pues, podrá seguir estudiando — he got a grant, so he can carry on studying

• así (es) que — so

estábamos cansados, así que no fuimos — we were tired so we didn't go

3) (=ojalá)

¡así te mueras! — I hope you drop dead! *

4) (=en cuanto)

• así que — + subjun as soon as

así que te enteres, comunícamelo — as soon as you find out, let me know

así que pasen unos años todo se olvidará — in a few years everything will be forgotten

* * *
I
adjetivo invariable like that

si es así te pido disculpas — if that's the case, I'm sorry

yo soy así — that's the way I am

así es la vida — (fr hecha) that's life

es un tanto así de hojas — it's about that many pages

esperamos horas ¿no es así? — we waited for hours, didn't we?

tan or tanto es así que... — so much so that...
II
adverbio

1) (de este/ese modo)

no le hables así a tu padre — don't talk to your father like that

así cualquiera! — that's cheating! (colloq & hum)

¿así me lo agradeces? — is this how you thank me?

no te pongas así — don't get so worked up

así me podré comprar lo que quiera — that way I'll be able to buy whatever I want

así me llaman — that's what people call me

así es — that's right

¿está bien así o quieres más? — is that enough, or do you want some more?

¿fue así cómo ocurrió? — is that how it happened?

y así sucesivamente — and so on

¿dimitió? - así como lo oyes — you mean he resigned? - believe it or not, yes

2)

así de + adj/adv: así de fácil! it's as easy as that; debe ser así de grueso it must be about this thick; ¿así de egoísta me crees? — do you think I'm that selfish?

3) ( expresando deseo)

así se muera — I hope she drops dead!

4) (en locs)

así así — (fam) so-so

así como: así como el mayor trabaja mucho, el pequeño es un vago while o whereas the older boy works very hard, the younger one is really lazy; por su módico precio así como por su calidad both for its low price and its high quality; sus familiares, así como sus amigos his family as well as his friends; así como así just like that; así me gusta! (fr hecha) that's what I like to see!; ¿le dijiste que no? así me gusta! you said no? good for you!; así mismo asimismo; así nomás (AmL) just like that; hace los deberes así nomás he dashes his homework off any which way (AmE) o (BrE) any old how; así o asá (fam): puedes ponerlo así o asá (fam) you can put it any way you like; así pues so; así que ( por lo tanto) so; ( en cuanto) as soon as; así que te casas! so, you're getting married...; así sea (Relig) amen; así y todo even so; no así: se mostraron muy satisfechos. No así los Vives, que... they were very pleased, unlike the Vives, who...; o así: tendrá 30 años o así he must be about 30; cien al mes o así around a hundred a month; por así decirlo — so to speak
III
conjunción ( aunque)

así + subj: lo encontraré, así se esconda en el fin del mundo I'll find him, no matter where he tries to hide; no pagaré así me encarcelen — I won't pay even if they put me in prison

* * *

= thereby, like that, like this.

Ex. To help eliminate false drops, and thereby improve precision, certain devices can be employed at the indexing stage.

Ex. I love movies like that -- where slowly, gradually, bit by bit, all the characters realize that the villain was really disastrously mendacious and criminal.

Ex. And as small as Iowa as, I think something like this can have a far larger effect than you might realize if you live in a large industrial area.

----

* algo así como = something like.

* así como = as, as well as.

* así como así = just like that.

* así como... de igual modo... = just as... so....

* así de improviso = off-hand [offhand].

* así de pronto = off-hand [offhand].

* así es = that's how it is.

* así es como = this is how.

* así es como es = that's how it is.

* así me maten = for the life of me.

* así pues = as such, thus.

* así sea = amen.

* así son las cosas = that's they way things are.

* aún así = even so.

* como siga así = at this rate.

* conocérsele así por = get + Posesivo + name from.

* continuar así = keep + it up, keep up + the good work, keep up + the great work.

* denominado así = so named.

* denominarse así = be so called.

* denominarse así por = get + Posesivo + name from.

* esto es así = this is the case.

* las cosas no pasan así como así = everything happens for a reason (and a purpose).

* las cosas no pasan (así) porque sí = everything happens for a reason (and a purpose).

* la vida es así = life's like that.

* llamado así = so named.

* llamarse así = be so called.

* llamarse así por = get + Posesivo + name from.

* no ser así ya = be no longer the case.

* o algo así = or something of that sort, or something to that effect, or something of that nature.

* para que esto sea así = for this to be the case.

* por decirlo así = so to speak, in a manner of speaking.

* seguir así = keep + it up, keep up + the good work, keep up + the great work.

* seguir haciéndolo así = keep up + the good work.

* seguir trabajando así = keep up + the good work.

* ser así = be the case (with), be just like that.

* si así lo desean = should they so wish.

* si es así = if so, if this is the case.

* si no es así = if this is not the case.

* si no fuera así = if it were not.

* si sigue así = at this rate.

* tanto es así que = so much so that.

* visto así = viewed in this light.

* y así sucesivamente = and so on, and so on....

* * *
I
adjetivo invariable like that

si es así te pido disculpas — if that's the case, I'm sorry

yo soy así — that's the way I am

así es la vida — (fr hecha) that's life

es un tanto así de hojas — it's about that many pages

esperamos horas ¿no es así? — we waited for hours, didn't we?

tan or tanto es así que... — so much so that...
II
adverbio

1) (de este/ese modo)

no le hables así a tu padre — don't talk to your father like that

así cualquiera! — that's cheating! (colloq & hum)

¿así me lo agradeces? — is this how you thank me?

no te pongas así — don't get so worked up

así me podré comprar lo que quiera — that way I'll be able to buy whatever I want

así me llaman — that's what people call me

así es — that's right

¿está bien así o quieres más? — is that enough, or do you want some more?

¿fue así cómo ocurrió? — is that how it happened?

y así sucesivamente — and so on

¿dimitió? - así como lo oyes — you mean he resigned? - believe it or not, yes

2)

así de + adj/adv: así de fácil! it's as easy as that; debe ser así de grueso it must be about this thick; ¿así de egoísta me crees? — do you think I'm that selfish?

3) ( expresando deseo)

así se muera — I hope she drops dead!

4) (en locs)

así así — (fam) so-so

así como: así como el mayor trabaja mucho, el pequeño es un vago while o whereas the older boy works very hard, the younger one is really lazy; por su módico precio así como por su calidad both for its low price and its high quality; sus familiares, así como sus amigos his family as well as his friends; así como así just like that; así me gusta! (fr hecha) that's what I like to see!; ¿le dijiste que no? así me gusta! you said no? good for you!; así mismo asimismo; así nomás (AmL) just like that; hace los deberes así nomás he dashes his homework off any which way (AmE) o (BrE) any old how; así o asá (fam): puedes ponerlo así o asá (fam) you can put it any way you like; así pues so; así que ( por lo tanto) so; ( en cuanto) as soon as; así que te casas! so, you're getting married...; así sea (Relig) amen; así y todo even so; no así: se mostraron muy satisfechos. No así los Vives, que... they were very pleased, unlike the Vives, who...; o así: tendrá 30 años o así he must be about 30; cien al mes o así around a hundred a month; por así decirlo — so to speak
III
conjunción ( aunque)

así + subj: lo encontraré, así se esconda en el fin del mundo I'll find him, no matter where he tries to hide; no pagaré así me encarcelen — I won't pay even if they put me in prison

* * *

= thereby, like that, like this.

Ex: To help eliminate false drops, and thereby improve precision, certain devices can be employed at the indexing stage.

Ex: I love movies like that -- where slowly, gradually, bit by bit, all the characters realize that the villain was really disastrously mendacious and criminal.

Ex: And as small as Iowa as, I think something like this can have a far larger effect than you might realize if you live in a large industrial area.

* algo así como = something like.

* así como = as, as well as.

* así como así = just like that.

* así como... de igual modo... = just as... so....

* así de improviso = off-hand [offhand].

* así de pronto = off-hand [offhand].

* así es = that's how it is.

* así es como = this is how.

* así es como es = that's how it is.

* así me maten = for the life of me.

* así pues = as such, thus.

* así sea = amen.

* así son las cosas = that's they way things are.

* aún así = even so.

* como siga así = at this rate.

* conocérsele así por = get + Posesivo + name from.

* continuar así = keep + it up, keep up + the good work, keep up + the great work.

* denominado así = so named.

* denominarse así = be so called.

* denominarse así por = get + Posesivo + name from.

* esto es así = this is the case.

* las cosas no pasan así como así = everything happens for a reason (and a purpose).

* las cosas no pasan (así) porque sí = everything happens for a reason (and a purpose).

* la vida es así = life's like that.

* llamado así = so named.

* llamarse así = be so called.

* llamarse así por = get + Posesivo + name from.

* no ser así ya = be no longer the case.

* o algo así = or something of that sort, or something to that effect, or something of that nature.

* para que esto sea así = for this to be the case.

* por decirlo así = so to speak, in a manner of speaking.

* seguir así = keep + it up, keep up + the good work, keep up + the great work.

* seguir haciéndolo así = keep up + the good work.

* seguir trabajando así = keep up + the good work.

* ser así = be the case (with), be just like that.

* si así lo desean = should they so wish.

* si es así = if so, if this is the case.

* si no es así = if this is not the case.

* si no fuera así = if it were not.

* si sigue así = at this rate.

* tanto es así que = so much so that.

* visto así = viewed in this light.

* y así sucesivamente = and so on, and so on....

* * *

así¹

adj inv

like that

no discutan por una tontería así don't argue over a silly thing like that

si es así te pido disculpas if that's the case, I'm sorry

yo soy así ¿qué voy a hacer? that's the way I am, I can't help it

anda, no seas así, préstamelo come on, don't be like that, lend it to me

así es la vida ( fr hecha); that's life

es un tanto así de hojas it's about that many pages

esperamos horas ¿no es así? we waited for hours, didn't we?

estaba contento, tan es así que no quería volver a casa he was happy, so much so that he didn't want to return home

así²

adverb

A

(de este/ese modo): no le hables así a tu padre don't talk to your father like that

¿por qué me tratas así? why are you treating me like this?

la ayudó un profesional — ¡así cualquiera! she got help from a professional — anyone can do it with that kind of help! o ( colloq hum) that's cheating!

¿así me agradeces lo que hago por ti? is this how you thank me o is this the thanks I get for everything I do for you?

lo hice muy rápido — ¡y así te quedó! I did it very quickly — yes, it shows o yes, it looks like it!

no te pongas así, no es para tanto don't get so worked up, it's not that bad

le voy a regalar dinero, así él se puede comprar lo que quiera I'll give him some money, that way he can buy whatever he wants

¿eres `el Rubio'? — así me llaman are you `el Rubio'? — that's what people call me

¿lo perdieron todo? — así es you mean they lost everything? — that's right

¿está bien así o quieres más? is that enough, or do you want some more?

¿fue así cómo ocurrió? is that how it happened?

y así sucesivamente and so on

¿dimitió? — así como lo oyes you mean he resigned? — believe it or not, yes

B así de + ADJ/ ADV:

se enfría y se sirve ¡así de fácil! allow to cool and serve, it's as easy as that

debe ser así de grueso it must be about this thick

¿así de egoísta me crees? do you think I'm that selfish?

C (expresando deseo) así + SUBJ:

así se muera I hope she drops dead!

D ( en locs):

así así ( fam); so-so

¿te gusta? — así así do you like it? — so-so o it's OK

así como: así como el mayor trabaja mucho, el pequeño es un vago while o whereas the older boy works very hard, the younger one is really lazy

así como es con el dinero es con el afecto: mezquino he's (just) as mean with his affection as he is with his money

así como en verano el clima es agradable, en invierno te mueres de frío the weather's very pleasant in summer but, by the same token, in winter you freeze to death

por su módico precio así como por su calidad both for its low price and its high quality

así como él insiste, tampoco ella ceja the more he insists, the more she refuses to back down

todos sus familiares, así como algunos amigos, estuvieron presentes his whole family was there, and a few friends as well

hágase tu voluntad así en la Tierra como en el Cielo Thy will be done on earth as it is in Heaven

así como así just like that

gasta el dinero así como así he spends money just like that o as if it meant nothing to him

¡así me gusta! ( fr hecha); that's what I like to see!

¿le dijiste que no? ¡así me gusta! you said no? good for you!

así mismo asimismo:

así nomás ( AmL); just like that

a ella no la vas a convencer así nomás you're not going to persuade her that easily o just like that

hace los deberes así nomás he dashes his homework off any which way ( AmE) o ( BrE) any old how

así o asá or asao ( fam): puedes ponerlo así o asá or asao, a mí no me importa ( fam); you can put it any way you like, I don't care

da lo mismo así que asá or asao ( fam); it doesn't matter which way you do it ( o put it etc)

así pues so

no me gustaba el trabajo; así pues, decidí dejarlo I didn't like the job, so I decided to give it up

así que (por lo tanto) so; (en cuanto) as soon as

esto no es asunto tuyo, así que no te metas this has nothing to do with you, so mind your own business

¡así que te casas! so, you're getting married …

así sea ( Relig) amen

descanse en paz — así sea rest in peace — Amen

así y todo even so

tiene dos empleos y así y todo no le alcanza el dinero she has two jobs and even then she can't manage on the money she earns

no así: se mostraron muy satisfechos. No así los Vives, que no hicieron más que quejarse they were very pleased, unlike the Vives, who did nothing but complain o they were very pleased. The Vives, on the other hand did nothing but complain o they were very pleased. Not so the Vives, who did nothing but complain

o así: tendrá 30 años o así he must be about 30

gana unas cien mil al mes o así she earns around a hundred thousand a month

por así decirlo so to speak

así³

conjunction

(aunque) así + SUBJ:

lo encontraré, así se esconda en el fin del mundo I'll find him, no matter where he tries to hide

no pagaré así me encarcelen I won't pay even if they put me in prison

* * *

Del verbo asir: ( conjugate asir)

así es:

1ª persona singular (yo) pretérito indicativo

Multiple Entries:
asir
así
asir ( conjugate asir) verbo transitivo (liter) to seize, grasp;
así a algn de or por algo:
◊ la asió de un brazo he seized o grasped her arm

asirse verbo pronominal (liter) asíse de or a algo: se asió a la cuerda she grabbed (hold of) o seized the rope;
caminaban asidos de la mano they walked hand in hand
así 1 adjetivo invariable
like that;
no seas así don't be like that;
con gente así yo no me meto I don't mix with people like that;
yo soy así that's the way I am;
así es la vida (fr hecha) that's life;
es un tanto así de hojas it's about that many pages;
esperamos horas ¿no es así? we waited for hours, didn't we?;
tanto es así que … so much so that …
así 2 adverbio
1 ( de este modo) like this;
( de ese modo) like that;
◊ ¿por qué me tratas así? why are you treating me like this?;

no le hables así don't talk to him like that;
¡así cualquiera! that's cheating! (colloq &
hum);
◊ así es como pasó this is how it happens;

no te pongas así don't get so worked up;
así me podré comprar lo que quiera that way I'll be able to buy whatever I want;
así es that's right;
¿está bien así o quieres más? is that enough, or do you want some more?;
y así sucesivamente and so on
2
◊ ¡así de fácil! it's as easy as that;

así de alto/grueso this high/thick
3 ( en locs)
◊ así así (fam) so-so;

así como así just like that;
¡así me gusta! (fr hecha) that's what I like to see!;
así nomás (AmL) just like that;
así pues so;
así que ( por lo tanto) so;
así y todo even so;
por así decirlo so to speak
asir verbo transitivo to grasp, seize
así
I adverbio
1 (de este modo) like this o that, this way: hazlo así, do it this way
es así de grande/alto, it is this big/tall
buscábamos algo así, we were looking for something like this o that
usted es bombero, ¿no es así?, you are a fireman, aren't you?
así así, so-so 2 estaremos de vuelta a las diez o así, we'll come back around ten o'clock
la casa tiene quince años o así, the house is fifteen years old or so
II conj así pasa lo que pasa, (por eso) that's why those things happen
así tenga que..., (aunque) even if I have to...
III excl (¡ojalá!) ¡así te rompas la crisma!, I hope you break your neck!
♦ Locuciones: así como, just as: así como Juan me parece adorable, no soporto a su hermana, just as I think Juan is adorable, I can't stand his sister
así pues, so
así que..., so...
' así' also found in these entries:
Spanish:
algo
- atizar
- aturullarse
- aun
- botepronto
- consentir
- de
- decir
- derecha
- derecho
- desahogarse
- desalmada
- desalmado
- destrozar
- disponer
- empujar
- escarmentar
- estar
- excitarse
- generalizar
- hilaridad
- impertinencia
- misma
- mismo
- necesaria
- necesario
- niñería
- no
- ojo
- panza
- pequeña
- pequeño
- por
- primera
- primero
- rezar
- resistir
- sic
- sucesivamente
- ver
- agradecer
- alguno
- atención
- autorizar
- avergonzar
- bien
- como
- conforme
- continuar
- cosa
English:
after
- as
- bull
- change over
- even
- forecast
- forth
- if
- inclined
- keep up
- lie down
- life
- like
- lot
- manner
- name
- offhand
- on
- outrank
- phrase
- rig
- same
- seem
- so
- so-so
- sort
- speak
- still
- such
- that
- then
- this
- thus
- way
- will
- bargain
- bring
- case
- do
- easy
- find
- get
- go
- instead
- kind
- pain
- stick
- take
- there
- want

* * *

así

♦ adv
[de este modo] this way, like this; [de ese modo] that way, like that;
ellos lo hicieron así they did it this way;

así es la vida that's life;

yo soy así that's just the way I am;

¿así me agradeces todo lo que he hecho por ti? is this how you thank me for everything I've done for you?;

así no vamos a ninguna parte we're not getting anywhere like this o this way;

¿eso le dijo? – así, como te lo cuento did she really say that to him? – (yes) indeed, those were her very words;

así así [no muy bien] so-so;

¿cómo te ha ido el examen? – así así how did the exam go? – so-so;

algo así [algo parecido] something like that;

tiene seis años o algo así she is six years old or something like that;

algo así como [algo igual a] something like;

el apartamento les ha costado algo así como 20 millones the Br flat o US apartment cost them something like 20 million;

así como [también] as well as;
[tal como] just as;
las inundaciones, así como la sequía, son catástrofes naturales both floods and droughts are natural disasters;

así como para los idiomas no vale, para las relaciones públicas nadie la supera whilst she may be no good at languages, there is no one better at public relations;

así como así [como si nada] as if it were nothing;
[irreflexivamente] lightly; [de cualquier manera] any old how;
¡no puedes marcharte así como así! you can't leave just like that!;

así cualquiera gana anyone could win that way o like that;

subimos hasta la cumbre en teleférico – ¡así cualquiera! we reached the summit by cable car – anyone could do that!;

así de… so…;

no seas así de celoso don't be so jealous;

era así de largo it was this/that long;

es así de fácil it's as easy as that;

no hace nada de ejercicio – así de gordo está he doesn't do any exercise – it's no wonder he's so fat;
Irónico
me ha costado muy barato – así de bueno será it was very cheap – don't expect it to be any good, then;

así es/fue como… that is/was how…;

así es [para asentir] that is correct, yes;

¡así me gusta! that's what I like (to see)!;

¡así me gusta, sigue trabajando duro! excellent, keep up the hard work!, that's what I like to see, keep up the hard work!;
Fam
así o asá either way, one way or the other;

el abrigo le quedaba pequeño, así es que se compró otro the coat was too small for her, so she bought another one;

así sea so be it;
Esp
así sin más, Am [m5] así no más o [m5] nomás just like that;

así y todo even so;

se ha estado medicando mucho tiempo y, así y todo, no se encuentra bien he's been taking medication for some time and even so he's no better;

aun así even so;

o así [más o menos] or so, or something like that;

y así thus, and so;

y así sucesivamente and so on, and so forth;

y así todos los días and the same thing happens day after day

♦ conj

1. [aunque] even if;

te encontraré así tenga que recorrer todas las calles de la ciudad I'll find you even if I have to look in every street in the city

2. Am [aun si] even if;

no nos lo dirá, así le paguemos he won't tell us, even if we pay him

♦ adj inv
[como éste] like this; [como ése] like that;
no seas así don't be like that;

con un coche así no se puede ir muy lejos you can't go very far with a car like this one;

una situación así es muy peligrosa such a situation is very dangerous

♦ interj

I hope…;

¡así no vuelva nunca! I hope he never comes back!;

¡así te parta un rayo! drop dead!

♦ así pues loc conj

so, therefore;

no firmaron el tratado, así pues la guerra era inevitable they didn't sign the treaty, so war became inevitable

♦ así que loc conj
[de modo que] so;
la película empieza dentro de media hora, así que no te entretengas the movie o Br film starts in half an hour, so don't be long;

¿así que te vas a presentar candidato? so you're going to stand as a candidate, are you?

♦ así que loc adv
[tan pronto como] as soon as;
así que tengamos los resultados del análisis, le citaremos para la visita as soon as we have the results of the test we'll make an appointment for you

* * *

así

I adv

1 (de este modo) like this;

así de grande this big;

así o asá this way or that (way)

2 (de ese modo) like that;

una cosa así a thing like that, something like that;

soy así (yo) that’s how I am;

una casa así a house like that;

así es that’s right;

así no más S.Am. just like that;

así como así just like that;

así así so-so

II conj

:

así como al igual que while, whereas;

así y todo even so;

así pues so;

así que so;

así (es) que so that’s how, so that’s why;

¿así que no vienes? so you’re not coming?;

tanto es así, que … and (as a result) …;

… tanto es así, que varias estaciones han cerrado … and (as a result) a number of stations are closed

* * *

así adv

1) : like this, like that

2) : so, thus

así sea: so be it

3)

así de : so, about so

una caja así de grande: a box about so big

4)

así que : so, therefore

5)

así como : as well as

6)

así así : so-so, fair

así adj

: such, such a

un talento así es inestimable: a talent like that is priceless

así conj

aunque: even if, even though

no irá, así le paguen: he won't go, even if they pay him

* * *

así adv

1. (de esta manera) like this / this way

se hace así you do it like this

2. (de esa manera) like that / that way

un ordenador así a computer like that

así, así so so

así de... this...

era así de grande it was this big

así que so

así que no te preocupes so don't worry

¡así que te vas! so you're going, are you?

o así or so

Spanish-English dictionary > así
6 egin

I.

[from *e-gi-n] iz.

1. act; Apostoluen E\eginak Acts of the Apostles

2. ( ondorioa) effect, consequence; \eginak eragilea du lehen there is no effect without cause | things don't happen by themselves

3. fact; \egina dela {eta || bide} by that very fact | ipso facto du/ad.

1. ( jardun)

a. ( oro.) to do ; \egin ezazu nahi duzuna do as you please; ez dakit zer egin I don't know what to do; zer egiten duzu hor? what are you doing there? ; ez dakit zer \egin I don't know what to do; ikasleek ariketa \egin zuten the students did the exercise

b. ( burutu) to do, execute, carry out; \egin dugu gure eginkizuna we've done what we set out to do

c. (+ -(r)ekin) to do; esango al diguk, babo horrek, zer egin behar dugun hirekin? will you tell us, you fool, what we're going to do with you?

2. ( sorrarazi)

a. ( oro.) to make, create; irakasleak ariketak egin zituen the teacher made (up) the exercises Oharra: ikus adibideak make sarreran

b. Tek. to make, manufacture

c. ( etxea) to build, construct, make

d. (l an, irudi) to make, fashion; mahai bat \egin zuen he made a table

e. ( bihurtu) to make; alkate \egin dute they've made him mayor

3. ( prestatu, gertu, gauzatu)

a. to make, prepare; bidea \egin to make way

b. ( ohea) to make

c. ( galdera) to ask; "maiz egiten diren galderak" Inform. "frequently asked questions"

c. ( afari, bazkari) to make, put (GB), pose

d. ( maleta, balisa) to pack

e. ( apustu, dema) to lay, make

f. ( gorbata) to tie

g. ( tratu) to make

4. ( beste aditzak ordezkatzeko) to do; esan zidaten hori prestatzeko eta \egin nuen they told me to prepare it and I did; garbitu al zara? Bai, ni egin naiz, zoaz zu ere egitera! have you washed yourself? I have so you go and do so too!

5. ( itxura egin) inorena \egin to act like; inozoarena egin to act like a fool | to act the fool; gaiztoarena \egin to act the {villain || bad guy (USA) Lagunart. } | to play the part of the villain; gaztearena egiten duten zaharrak old people who act like young people; Garikoitzek, Charlotenak egiten dituenean, barrez lehertzekoa izaten da when Garikoitz imitates Charlie Chaplin he is absolutely hilarious

6. Met. to be; euria egiten duenean when it rains; hotza egiten du hemen it's cold here

7. ( aditz elkartuak egiteko, normalean ez da itzultzen)

a. ( + iz.) barre \egin to laugh; hitz \egin to speak; lan \egin to work; lo \egin to sleep ; zin \egin to swear

b. (+ adb.) atzera \egin to go back, get back; aurrera \egin to go ahead, make headway

c. ( kontu egin) to suppose; \egin dezagun (kontu) gizon errugabe bat hil dutela... let's suppose that they've killed an innocent man...

8. ( elipsia)

a. ( apustu egin) to bet; mila euro \egingo nuke baietz I'd bet a thousand euros it is ; ezetz egiten diat I bet it isn't; burua \egin nuke ez direla garaiz helduko I'd bet my life they won't arrive on time

b. ( hitz egin) to speak; ongi egiten dute euskaraz they speak Basque well

c. ( erabaki egin) to decide; \egin dute bihar bilduko direla they have decided to meet tomorrow; \egin dute elkarri idatzeko they have agreed to write each other

d. ( kotizatu) to perform; zer \egin\\\egin dolarrak? what did the dollar do?

e. ( joko egin) to play; musean \egin play mus; \egingo al dugu kartetan? shall we play cards?

f. ( bide egin) i. ( jo) to head for; ezkerrera \egin zuen he veered to the left ii. ( igaroz) zelai eta mendiak \egin zituen atzerritik bere etxera he went across meadows and mountains abroad to get to his house

9. ( bukatu) nireak \egin du I've had it | my number's up Lagunart. ; hireak \egin dik you've had it!

10. (G) ( erein) to sow

11. ( uste izan) to think, believe; neska laguna zela \egin nuen I took her for your girlfriend | I thought she was your girlfriend

12. ( begiratu) to look out; leiho horrek plazara egiten du that window looks out on the square da/ad.

1. to become; apaiza \egin zen he became a priest

2. ( iruditu) [ zaio ] to seem, look; zaila egiten zait hori sinestea it's hard for me to believe that

3. ( ohitu) to get used (- ra: to) ; azkenean lanera \egin zen finally he got used to the job

4. ( kokatu) to be located, be; non egiten da herri hori? where is that town located? Oharra: egin duten esaerak aurkitzeko, bila itzazu izenaren, adjektiboaren eta abarren adieran, adib., hitz egin aurkitzeko, bila ezazu hitz adieran

II.

ad/lag.

1. (B) ( + -ke) hori egin da(g)iket I can do that; eroan e(g)izu! take it away!

2. ( galdegaia adierazteko)

a. ( du/ad.) to do; beste guztiak itsutu \egin al ditu? has it blinded all the rest?

b. ( da/ad.) zer esan du?— joan \egingo direla esan du what did he say? — he said they would go

Euskara Ingelesa hiztegiaren > egin
7 parte

f part

( porzione) portion

( lato) side

law party

parte civile plaintiff

far parte di una società belong to a society, be a member of a society

prendere parte a take part in

a parte separate

scherzi a parte joking apart

mettere da parte qualcosa put something aside

dall'altra parte della strada on the other side of the street

da nessuna parte nowhere

da tutte le parti everywhere

da parte mia for my part, as far as I'm concerned

regalo et cetera from me

in parte in part, partly

in gran parte largely

* * *

parte s.f.

1 part; ( porzione) share, portion: mi è piaciuta la prima parte, I liked the first part; una parte della casa andò distrutta dal fuoco, part of the house was destroyed by the fire; ho avuto la mia parte di fortuna, I have had my share of luck; non ho ancora avuto la mia parte dei profitti, I have not had my share of the profits yet; dividere in due parti, to divide into two parts; fare le parti, to divide up (o to share out); essere parte integrante di qlco., to be an integral part of sthg. // (mat.) integrazione per parti, integration by parts // parte, ( alcuni) some: una parte di loro non venne, some of them did not come // gran parte di, a lot of (o a large part of); (pl.) a great many (of) (o a lot of): gran parte della gente..., a great many people...; gran parte del mio denaro va per mangiare, a lot of my money goes on food // in parte, in part (o partly): in parte con la forza, in parte con la persuasione, partly by force, partly by persuasion; contribuire in parte alle spese di produzione, to contribute in part towards the expenses of production // in gran parte, largely (o to a great extent) // la maggior parte di, most (of) (o the majority of): la maggior parte della gente, most people; la maggior parte dei miei studenti, most of my students; per la maggior parte, for the most part // aver parte in qlco., to have a hand in sthg. // essere a parte di qlco., to be informed of sthg. (o to be in on sthg.); mettere qlcu. a parte di qlco., to inform s.o. of (o about) sthg. // far parte di qlco., to be (o to form) part of sthg.: far parte della famiglia, to be one of the family; far parte di un partito, to be a member of a party // prender parte a qlco., to take part (o to join) in sthg., ( dividere) to share sthg.: voglio prendere parte alle spese con te, I want to share the expenses with you; prender parte a una congiura, alle celebrazioni, a un affare, to take part in a conspiracy, in the celebrations, in a business-deal; prender parte alla conversazione, to join in the conversation; prendere parte alla gioia di qlcu., to participate in (o to share) s.o.'s joy

2 ( pezzo) part, piece: parti di ricambio, spare parts

3 ( luogo, regione) part, region: da qualche parte, somewhere; da che parte viene quell'uomo?, where does that man come from?; dalle mie parti si parla in dialetto, in my part of the country dialect is spoken; devo andare da quelle parti, vuoi un passaggio?, I've got to go over there; if you want I'll give you a lift; non conosco nessuno da queste parti, I don't know anybody in these parts

4 ( lato) side, part: dall'altra parte, on the other side; dalla parte destra, sinistra, on the right, left (o on the right-hand, left-hand side); da questa parte della montagna, della strada, on this side of the mountain, of the road; nell'altra parte della città, on the other side of the city; da che parte viene il vento?, which way is the wind blowing from?; questa parte del foglio deve rimanere vuota, this side of the paper must be left blank; il quadro pende da una parte, the picture is hanging down on one side; da che parte arriva il treno?, on which side does the train come in?; da questa parte, signori, this way, gentlemen // da una parte all'altra, from one side to the other // a parte, apart (from): a parte ciò, apart from that; a parte qualche eccezione, apart from a few exceptions; in una lista a parte, in a separate list; scherzi a parte, joking apart; questa è una cosa a parte, that's another matter (o a different thing altogether); il servizio è a parte, the service is extra; le telefonate le pago a parte, I pay for the telephone calls separately // da parte, aside: farsi, tirarsi da parte, to step aside (o to get out of the way); tirare da parte, to draw apart; ho alcune migliaia di sterline da parte, I have a few thousand pounds put aside; mettere da parte, ( risparmiare) to put aside (o to save), ( trascurare) to put on one side; sentirsi messo da parte, to feel left out // da una parte..., dall'altra..., on (the) one hand..., on the other... // d'altra parte..., on the other hand... // da parte a parte, right through: la freccia gli passò il braccio da parte a parte, the arrow went right through his arm // da parte di, from, ( di parentela) on one's father's, mother's side: un parente da parte di mio padre, a relative on my father's side; ci sono molte lamentele da parte degli studenti, there are many complaints from the students; da parte mia farò il possibile, for my part (o as for me) I shall do my best; da parte mia non ci sono problemi, there are no problems on my side; da parte sua non ho ricevuto niente, I haven't received anything from him; digli da parte mia che..., tell him from me that...; questo è molto gentile da parte tua, this is very kind of you; salutalo da parte mia, give him my regards // da ogni parte, da tutte le parti, on all sides (o in every direction), ( moto) from all sides: da tutte le parti si vedeva il mare, the sea could be seen on all sides (o in every direction); il forte fu attaccato da ogni parte, da tutte le parti, the fort was attacked from all sides // da tutte e due le parti, on both sides // da due mesi a questa parte non lo vedo, I have not seen him for two months (o I have not seen him these last two months) // sono dalla tua parte, I'm on your side; essere dalla parte del torto, to be in the wrong; mettersi dalla parte del torto, to put oneself in the wrong

5 (ruolo in opere teatrali, in un affare ecc.) part, rôle: la parte principale di una commedia, the leading rôle of a play; distribuzione delle parti, cast of the play; ( il distribuirle) casting of the play; fece la parte di Otello, he played Othello; assegnare la parte a qlcu., to cast s.o. for a part; sostenere una parte, to act (o to sustain) a rôle; avere una parte importante in un affare, to play (o to take) a prominent part in an affair; fare una parte secondaria, to play a minor (o secondary) rôle // fa sempre la parte dello stupido, he is always playing the fool // ha fatto la sua parte fino alla fine, he played his part to the end // fare una ( brutta) parte a qlcu., ( trattarlo male) to bite s.o.'s head off, ( giocargli un brutto tiro) to play the dirty on s.o.

6 ( fazione, partito) faction, party: uomo di parte, party man; spirito di parte, party spirit

7 (comm., dir.) party; side: parte civile, plaintiff; costituirsi parte civile contro qlcu., to bring an action against s.o. (o to sue s.o.); le parti in causa, the parties to the case; la parte lesa, interessata, the injured, interested party; le due parti in un contratto, the two parties to a contract; convocare, udire le parti, to summon, to hear the parties

8 (mus.) part.

* * *
['parte]
sostantivo femminile

1) (di un intero) part

un romanzo in tre -i — a three-part novel

per la maggior parte — for the most part

la maggior parte della gente — most people

dividere in -i uguali — to divide equally o evenly

2) (porzione) part, share

pagare la propria parte — to pay one's share

dedica loro una parte del suo tempo libero — he devotes some of his free time to them

la maggior parte del tempo — most of the time

3) (componente) part

le -i del corpo — the parts of the body

far parte di — to be part of

fa parte della famiglia — he's one of the family

4) (lato) side (anche fig.)

da ogni parte — from all sides

d'altra parte — fig. then again, on the other hand

da parte a parte — [attraversare, trafiggere] right o straight through

dalla stessa parte — on the same side

abita dall'altra parte della strada — he lives across the street

il tempo è dalla nostra parte — time is on our side

5) (direzione) way, direction

da che parte andate? — which way are you going?

6) (luogo)

da qualche parte — somewhere; (in frasi interrogative) anywhere

da qualsiasi parte — anywhere, anywhere and everywhere

da un'altra parte — elsewhere, somewhere else

da nessuna parte — nowhere; (con altra negazione) anywhere

da tutte le -i — everywhere

7) (zona)

da queste -i — (nei dintorni) somewhere about o around here

dalle -i della stazione — in the neighbourhood of the station

se per caso capiti dalle nostre -i — if you're ever down our way

un dolce tipico delle nostre -i — one of our local cakes

8) (punto di vista)

da parte sua ha dichiarato che... — for his part he declared that...

da una parte... dall'altra... — on the one hand... on the other hand

9) (fazione, campo) side

di parte — [spirito, discorso] partisan

essere dalla parte di qcn. — to be on sb.'s side

essere dalla parte del torto — to be in the wrong

10) dir. party

la parte lesa — the aggrieved

le -i in causa — the parties hereto

11) (difese)

prendere le -i di qcn. — to take sb.'s part, to side with sb., to stand o stick up for sb

12) teatr. telev. cinem. (ruolo) part, role (anche fig.)

parte da protagonista — lead o leading role

fare la parte del cattivo — to play the villain

fare la propria parte — fig. to do one's part o bit

13) mus. part

14) da parte di

da parte di qcn. — (per quanto riguarda) by o from sb., on the part of sb.; (per incarico di) on behalf of sb.; (del ramo familiare di) on sb.'s side

salutalo da parte mia — give him my best regards

è stupido da parte sua fare — it is stupid of him to do

ho un regalo per te da parte di mia sorella — I've got a present for you from my sister

15) da parte (in serbo) aside; (in disparte) apart

mettere, lasciare qcs. da parte — to put, leave sth. to one side o aside

prendere qcn. da parte — to take sb. to one side, to get sb. alone

farsi da parte — to step o move aside

16) a parte (separatamente) apart, separately; (eccetto, tranne) apart, besides

scherzi a parte — joking aside o apart

un mondo a parte — a world apart

a parte il giardino — apart from the garden

nessuno lo sa, a parte Mary — nobody knows, besides Mary

a parte i cani, gli animali non mi piacciono — dogs apart, I don't like animals

preparate una salsa a parte — prepare a sauce separately

17) in parte (in) part, partly

in parte era paura, in parte avidità — it was part fear, part greed

18) prendere parte a to take* part in, to join in [manifestazione, gioco, attività]; to be* engaged in, to join in [discussione, negoziati]

prendiamo parte al vostro dolore — we share your grief

•

parte del discorso — ling. part of speech

- i basse — groin

- i intime — private parts, privates colloq.

••

fare la parte del leone — to take the lion's share

anche l'occhio vuole la sua parte — you should also please the eye

* * *

parte

in large measure, to a large o great extent

\

→ largo

————————

parte

/'parte/

sostantivo f.

1 (di un intero) part; un romanzo in tre -i a three-part novel; per la maggior parte for the most part; la maggior parte della gente most people; dividere in -i uguali to divide equally o evenly

2 (porzione) part, share; pagare la propria parte to pay one's share; dedica loro una parte del suo tempo libero he devotes some of his free time to them; la maggior parte del tempo most of the time

3 (componente) part; le -i del corpo the parts of the body; far parte di to be part of; fa parte della famiglia he's one of the family

4 (lato) side (anche fig.); da ogni parte from all sides; d'altra parte fig. then again, on the other hand; da parte a parte [attraversare, trafiggere] right o straight through; dalla stessa parte on the same side; abita dall'altra parte della strada he lives across the street; il tempo è dalla nostra parte time is on our side

5 (direzione) way, direction; da che parte andate? which way are you going?

6 (luogo) da qualche parte somewhere; (in frasi interrogative) anywhere; da qualsiasi parte anywhere, anywhere and everywhere; da un'altra parte elsewhere, somewhere else; da nessuna parte nowhere; (con altra negazione) anywhere; da tutte le -i everywhere

7 (zona) da queste -i (nei dintorni) somewhere about o around here; dalle -i della stazione in the neighbourhood of the station; se per caso capiti dalle nostre -i if you're ever down our way; un dolce tipico delle nostre -i one of our local cakes

8 (punto di vista) da parte sua ha dichiarato che... for his part he declared that...; da una parte... dall'altra... on the one hand... on the other hand...

9 (fazione, campo) side; di parte [spirito, discorso] partisan; essere dalla parte di qcn. to be on sb.'s side; essere dalla parte del torto to be in the wrong

10 dir. party; la parte lesa the aggrieved; le -i in causa the parties hereto

11 (difese) prendere le -i di qcn. to take sb.'s part, to side with sb., to stand o stick up for sb.

12 teatr. telev. cinem. (ruolo) part, role (anche fig.); parte da protagonista lead o leading role; fare la parte del cattivo to play the villain ; fare la propria parte fig. to do one's part o bit

13 mus. part

14 da parte di da parte di qcn. (per quanto riguarda) by o from sb., on the part of sb.; (per incarico di) on behalf of sb.; (del ramo familiare di) on sb.'s side; salutalo da parte mia give him my best regards; è stupido da parte sua fare it is stupid of him to do; ho un regalo per te da parte di mia sorella I've got a present for you from my sister

15 da parte (in serbo) aside; (in disparte) apart; mettere, lasciare qcs. da parte to put, leave sth. to one side o aside; prendere qcn. da parte to take sb. to one side, to get sb. alone; farsi da parte to step o move aside

16 a parte (separatamente) apart, separately; (eccetto, tranne) apart, besides; scherzi a parte joking aside o apart; un mondo a parte a world apart; a parte il giardino apart from the garden; nessuno lo sa, a parte Mary nobody knows, besides Mary; a parte i cani, gli animali non mi piacciono dogs apart, I don't like animals; preparate una salsa a parte prepare a sauce separately

17 in parte (in) part, partly; in parte era paura, in parte avidità it was part fear, part greed

18 prendere parte a to take* part in, to join in [manifestazione, gioco, attività]; to be* engaged in, to join in [ discussione, negoziati]; prendiamo parte al vostro dolore we share your grief

IDIOMS

fare la parte del leone to take the lion's share; anche l'occhio vuole la sua parte you should also please the eye

\

COMPOUNDS

parte del discorso ling. part of speech; - i basse groin; - i intime private parts, privates colloq.

Dizionario Italiano-Inglese > parte
8 traidor

adj.

1 treacherous, traitor, backstabbing, disloyal.

2 treacherous, traitorous.

m.

1 traitor, snake in the grass, betrayer, double-crosser.

2 backstabber.

* * *

traidor

► adjetivo

1 treacherous

► nombre masculino,nombre femenino

1 traitor

* * *
traidor, -a
1.

ADJ [persona] treacherous; [acto] treasonable

2.

SM / F traitor/traitress; (Teat) villain

* * *
I
- dora adjetivo traitorous, treacherous
II
- dora masculino, femenino traitor

traidor A algo — traitor to something

* * *

= treasonable, traitor, betrayer, snake in the grass, backstabber.

Ex. Printers or publishers were sometimes shy of giving their real names -- usually because a book was treasonable, or libellous, or a piracy -- and for similar reasons they might give a false place of publication and a false date.

Ex. President Fidel Castro denounced the independent librarians, along with other dissidents, as traitors who have conspired with U.S. diplomats to undermine Cuba's national sovereignty.

Ex. Little did the betrayer know that the kiss of Judas would become a proverb in every nation.

Ex. You can fend off a danger which you can see, but you are more liable to be taken unawares and be bitten by a snake in the grass.

Ex. They won't change, because backstabber behavior has worked for them in the past.

* * *
I
- dora adjetivo traitorous, treacherous
II
- dora masculino, femenino traitor

traidor A algo — traitor to something

* * *

= treasonable, traitor, betrayer, snake in the grass, backstabber.

Ex: Printers or publishers were sometimes shy of giving their real names -- usually because a book was treasonable, or libellous, or a piracy -- and for similar reasons they might give a false place of publication and a false date.

Ex: President Fidel Castro denounced the independent librarians, along with other dissidents, as traitors who have conspired with U.S. diplomats to undermine Cuba's national sovereignty.

Ex: Little did the betrayer know that the kiss of Judas would become a proverb in every nation.

Ex: You can fend off a danger which you can see, but you are more liable to be taken unawares and be bitten by a snake in the grass.

Ex: They won't change, because backstabber behavior has worked for them in the past.

* * *

traidor¹ - dora

adjective

treacherous, traitorous ( arch hum)

traidor² - dora

masculine, feminine

traitor traidor A algo traitor TO sth

es un traidor a su patria/la causa he is a traitor to his country/the cause

* * *

traidor
◊ - dora adjetivo

traitorous, treacherous
■ sustantivo masculino, femenino
traitor;
traidor a algo traitor to sth
traidor,-ora
I adjetivo treacherous
II sustantivo masculino y femenino traitor

' traidor' also found in these entries:
Spanish:
traidora
English:
fifth-columnist
- traitor
- treacherous

* * *

traidor, -ora

♦ adj

1. [persona] [contra amigos, camaradas] treacherous;
[contra el Estado] treasonous
2. [tiempo, corriente] treacherous, dangerous

3. [gesto, lágrimas] revealing, telltale

♦ nm,f

traitor;

es un traidor a la patria he's a traitor to his country

* * *

traidor

I adj treacherous

II m, traidora f traitor

* * *

traidor, - dora adj

: traitorous, treasonous

traidor, - dora n

: traitor

* * *

traidor n traitor

Spanish-English dictionary > traidor
9 act

1. I
abs

1) they decided to (it is your duty to, we must, etc.) act они решили и т. д. действовать /принимать меры/; it is time to act пора делать дело /действовать/; don't talk, act хватит болтать, надо дело делать; he declined to act он отказался принять меры /вмещаться/; be quick (slow, prompt, etc.) to act действовать быстро и т. д.; he is slow to act он медлительный человек, он медленно раскачивается; he was quick to act он сразу же откликнулся

2) the pump (the lock, etc.) acts насос и т. д. работает /действует/; don't worry this device will act не бойся, это приспособление будет работать; the brakes wouldn't act тормоза отказали; has the medicine acted? лекарство уже подействовало?

3) where could he have learnt to act? где ему удались научиться играть [на сцене]?; children love to act дети любят играть в театр

4) she is never sincere, she always act's она никогда не бывает естественной, она всегда играет какую-нибудь роль /притворяется/; stop acting, be serious for once перестань играть /ломать/ комедию /валять дурака/, хоть [на этот] раз будь серьезным
2. II
1) act in some manner act politely (respectfully, disrespectfully, naturally, decisively, etc.) вести себя /поступать/ вежливо и т. д.; he always acts so foolishly он всегда ведет себя /поступает/ так глупо; you have acted correctly (generously) вы поступили правильно (великодушно); I will hear what he has to say and act accordingly я выслушаю его и приму соответствующие меры; act at some time act at once /immediately/ (the same day, etc.) немедленно и т. д. принимать меры /действовать/

2) act in some manner act well (smoothly, automatically, etc.) действовать /работать/ хорошо и т. д.; act at some time the gadget acted immediately приспособление тут же сработало

3) act in some manner act injuriously (salubriously, etc.) оказывать /иметь/ вредное и т. д. действие; acids act corrosively кислоты разъедают /оказывают разъедающее действие/; act at some time this poison acts instantaneously этот яд действует мгновенно

4) act in some manner act well (wonderfully, convincingly, subtly, etc.) хорошо и т. д. играть (на сцене и т. я.)
3. III
1) act smb., smth. act a character (the hero, Hamlet, the part of the villain, etc.) играть /исполнять/ роль и т. д.; who will act this (the leading) part? кто будет играть эту (главную) роль?; act smth. act a play (a charade, a fable, a fairy-story, etc.) играть /исполнить, разыгрывать/ пьесу и т. д.

2) act smb. act the hero (the perfect fool, the ass, etc.) вести себя как герой и т.д.; he acted the idiot а) он вел себя как дурак, он вел себя по-идиотски; б) он строил из себя идиота; act a part играть роль /разыгрывать/ из себя) кого-л.; she is always acting a part вечно она кого-то из себя строит; she is acting a generous person она изображает /строит/ из себя великодушную особу, она играет в великодушие; she did not feel fear, she was just acting it она не испытывала страха, а просто притворилась /делала вид/, что боится
4. XIII
act to do smth. act to win popularity (to catch smb. act attention, to get into smb. act good books, etc.) разыгрывать из себя кого-л., чтобы добиться популярности и т.д; he is merely acting to get your sympathy он просто притворяется, чтобы вызвать у вас сочувствие
5. XVI
1) act against (for, according /(up)on/, in, etc.) smth. act against smb.'s will (against one's own interests, according to instructions, upon smb.'s suggestion, up to one's reputation, etc.) действовать против чьей-л. воли и т. д.; act in unison действовать согласованно; act in collusion with smb. действовать в сговоре с кем-л.; act on smb.'s orders (on smb.'s advice, etc.) действовать по чьему-л. приказу и т. д.; act with great composure (with caution, etc.) действовать весьма хладнокровно и т. д., act from a sense of duty поступать так, как подсказывает чувство долга; act under compulsion действовать под давлением /по принуждению/; act out of spite поступить назло; don't act from instinct не надо действовать под влитием инстинкта /необдуманно/; act according to your conscience поступай [так], как тебе подсказывает /велит/ совесть; he acted up to his promise он сдержал обещание; he acted in self-defence он оборонился, он действовал так в порядке самообороны; he acted without any thought of the consequences он действовал, не задумываясь о последствиях; act against (for, through, etc.) smb. he will never act against me он никогда не будет действовать в ущерб моим интересам; he acted for me а) он защищал меня (в суде); б) он действовал вместо меня /от моего имени/; he acted through his brother [в этом деле] он действовал через своего брата

2) act (up)on smb., smth. the medicine (the drug, the cure, etc.) acts upon me (on the heart, on the bowels, etc.) [это] лекарство и т. д. действует /оказывает действие/ на меня и т. д.; this weather (the man, etc.) acts on my nerves эта погода и т. д. действует мне на нервы; the south (southern climate, mountain air, etc.) acts on me favourably юг и т. д. благотворно действует на меня; acids act on metal corrosively кислоты разъедают металл

3) act before (on, in, etc.) smth. act before the camera (on the stage, in a tragedy, etc.) играть /выступать/ перед камерой и т. д.; he acted in many films он снимался /играл/ во многих фильмах; he never acted in vaudeville он никогда не был эстрадным актером; он никогда не выступал в водевилях
6. XIX1
act like smb. act like a baby (like a fool, like a true friend, like an Othello, like a prima donna, etc.) вести себя как ребенок и т. д.; he is acting like an ostrich он ведет себя трусливо, он прячет голову как страус [под крыло]
7. XX1
act as smb. act as a consultant (as smb.'s deputy, as a go-between, as a guide, as a secretary, etc.) исполнять обязанности консультанта и т. д., выступать в качестве консультанта и т. д.; he acted as director for a month он замещал директора в течение месяца; act as smth. act as a buffer (as a switch, as a brake, etc.) служить буфером и т.д.; this liquid acts as a conductor [of heat] эта жидкость служит проводником [тепла]; act as a stimulus (as an irritant, as a poison, as an antidote) оказывать стимулирующее действие и т. д., действовать как стимулянт и т. д.

English-Russian dictionary of verb phrases > act
10 onto

onto prep sobre / a

it fell onto the floor cayó al suelo

onto

tr['ɒntʊ]

preposition

1 (movement) a, en

■ it fell onto the floor cayó al suelo

■ put it onto the plate ponlo en el plato

2 (new subject) a

■ how did we get onto football? ¿cómo es que hemos empezado a hablar de fútbol?

■ let's move onto a different subject cambiemos de tema

\

SMALLIDIOMATIC EXPRESSION/SMALL

to be onto somebody (pursue) andar tras alguien, sospechar de alguien 2 (talk to) hablar con alguien 3 (nag) dar la lata a alguien

■ the police are onto him la policía anda tras él, la policía sospecha de él

■ Mum's been onto me again about smoking mamá me ha dado la lata para que deje de fumar

■ have you been onto the manufacturers yet? ¿ya has hablado con los fabricantes?

to be onto something dar con algo

■ he thinks he's onto something big cree que ha dado con algo gordo

■ you're onto a good thing there! ¡qué bien te lo montas!

onto ['ɑn.tu:, 'ɔn-] prep

: sobre

onto

prep.

• a prep.

• en prep.

• encima de prep.

• sobre prep.

'ɑːntuː, 'ɒntuː, before consonant 'ɑːntə, 'ɒntə
preposition

1) (on)

it fell onto the table — cayó sobre la mesa

he climbed onto the cart — se subió al carro

2) ( aware of) (colloq)

to be onto somebody/something: the police are onto her la policía anda tras ella or le está siguiendo la pista; I think we're onto something big — creo que hemos dado con algo importante or (fam) algo gordo

3)

to be onto somebody — (BrE colloq)

a) ( in contact with)

I've just been onto them — acabo de hablar con ellos

b) ( nagging)

I've been onto them all week to send it to us — llevo toda la semana dándoles la lata para que nos lo manden (fam)

['ɒntʊ]
PREP
1) (=on top of) a, sobre, en, arriba de (LAm)

he got onto the table — se subió a la mesa

2) (=on track of)

to be onto sth — haber encontrado algo, seguir una pista interesante

he knows he's onto a good thing — sabe que ha encontrado algo que vale la pena

the police are onto the villain — la policía tiene una pista que le conducirá al criminal

we're onto them — les conocemos el juego

they were onto him at once — le calaron en seguida, le identificaron en el acto

3) (=in touch with)

I'll get onto him about it — insistiré con él, se lo recordaré

* * *
['ɑːntuː, 'ɒntuː], before consonant ['ɑːntə, 'ɒntə]
preposition

1) (on)

it fell onto the table — cayó sobre la mesa

he climbed onto the cart — se subió al carro

2) ( aware of) (colloq)

to be onto somebody/something: the police are onto her la policía anda tras ella or le está siguiendo la pista; I think we're onto something big — creo que hemos dado con algo importante or (fam) algo gordo

3)

to be onto somebody — (BrE colloq)

a) ( in contact with)

I've just been onto them — acabo de hablar con ellos

b) ( nagging)

I've been onto them all week to send it to us — llevo toda la semana dándoles la lata para que nos lo manden (fam)

English-spanish dictionary > onto
11 insultar

v.

to insult.

María insultó a Elsa y se fue Mary insulted Elsa and left.

Esto insulta mi dignidad This insults my dignity.

* * *

insultar

► verbo transitivo

1 to insult

* * *

verb

to insult

* * *

VT to insult

* * *

verbo transitivo

a) ( proferir insultos) to insult

b) ( ofender) to insult, offend

aquello insultaba la memoria de su padre — that was an insult to the memory of her father

* * *

= slap, curse, insult, namecall, jeer, rave at, shout + abuse at, abuse, speak + angry words.

Ex. I wonder if she did quit if she could slap us with a lawsuit.

Ex. The father, Old Brightwell, curses his daughter, Jane, for preferring the love of the smooth-tongued villain, Grandley, to that of her own parents.

Ex. This insults staff by suggesting they did not work hard previously and is harmful to morale because goals are not attainable.

Ex. Chapter 4 presents solutions for when children fight, bicker, compete, namecall, and hit.

Ex. Taunts from her Hispanic students spurred a Japanese-American teacher to develop a multicultural unit that helped children appreciate the culture they had previously jeered.

Ex. In later sessions, he vented his rage towards his mother by shouting, swearing and raving at her and wanting to kill her.

Ex. A 92-year-old woman has been put behind bars for sitting on her front porch shouting abuse at passers-by.

Ex. It is important that those engaged in IR should not be abused by the improper use of the word 'intelligent'.

Ex. If either spouse on rare occasions out of frustration or anger slams a door or speaks angry words is it fair to label he or she as an abuser?.

----

* insultar a = be abusive of.

* insultar a voces = scream + abuse (at).

* * *

verbo transitivo

a) ( proferir insultos) to insult

b) ( ofender) to insult, offend

aquello insultaba la memoria de su padre — that was an insult to the memory of her father

* * *

= slap, curse, insult, namecall, jeer, rave at, shout + abuse at, abuse, speak + angry words.

Ex: I wonder if she did quit if she could slap us with a lawsuit.

Ex: The father, Old Brightwell, curses his daughter, Jane, for preferring the love of the smooth-tongued villain, Grandley, to that of her own parents.

Ex: This insults staff by suggesting they did not work hard previously and is harmful to morale because goals are not attainable.

Ex: Chapter 4 presents solutions for when children fight, bicker, compete, namecall, and hit.

Ex: Taunts from her Hispanic students spurred a Japanese-American teacher to develop a multicultural unit that helped children appreciate the culture they had previously jeered.

Ex: In later sessions, he vented his rage towards his mother by shouting, swearing and raving at her and wanting to kill her.

Ex: A 92-year-old woman has been put behind bars for sitting on her front porch shouting abuse at passers-by.

Ex: It is important that those engaged in IR should not be abused by the improper use of the word 'intelligent'.

Ex: If either spouse on rare occasions out of frustration or anger slams a door or speaks angry words is it fair to label he or she as an abuser?.

* insultar a = be abusive of.

* insultar a voces = scream + abuse (at).

* * *

insultar [A1 ]

vt

1 (proferir insultos) to insult

nos insultó a todos he insulted all of us

2 (ofender) to insult, offend

aquello insultaba la memoria de su padre that was an insult to the memory of her father

* * *

insultar ( conjugate insultar) verbo transitivo
a) ( proferir insultos) to insult

b) ( ofender) to insult, offend

insultar verbo transitivo to insult
' insultar' also found in these entries:
Spanish:
aberración
- faltar
- incapaz
English:
abuse
- call
- insult
- send off
- name
- swear

* * *

insultar vt

to insult

* * *

insultar

v/t insult

* * *

insultar vt

: to insult

* * *

insultar vb to insult

Spanish-English dictionary > insultar
12 play

plei
1. verb
1) (to amuse oneself: The child is playing in the garden; He is playing with his toys; The little girl wants to play with her friends.) jugar

2) (to take part in (games etc): He plays football; He is playing in goal; Here's a pack of cards - who wants to play (with me)?; I'm playing golf with him this evening.) jugar (a)

3) (to act in a play etc; to act (a character): She's playing Lady Macbeth; The company is playing in London this week.) representar, actuar

4) ((of a play etc) to be performed: `Oklahoma' is playing at the local theatre.) ser representado

5) (to (be able to) perform on (a musical instrument): She plays the piano; Who was playing the piano this morning?; He plays (the oboe) in an orchestra.) tocar

6) ((usually with on) to carry out or do (a trick): He played a trick on me.) gastar una broma (a alguien)

7) ((usually with at) to compete against (someone) in a game etc: I'll play you at tennis.) jugar contra

8) ((of light) to pass with a flickering movement: The firelight played across the ceiling.) rielar, bailar

9) (to direct (over or towards something): The firemen played their hoses over the burning house.) dirigir

10) (to put down or produce (a playing-card) as part of a card game: He played the seven of hearts.) jugar

2. noun
1) (recreation; amusement: A person must have time for both work and play.) diversión

2) (an acted story; a drama: Shakespeare wrote many great plays.) obra

3) (the playing of a game: At the start of today's play, England was leading India by fifteen runs.) partido

4) (freedom of movement (eg in part of a machine).) juego

•

- player
- playable
- playful
- playfully
- playfulness
- playboy
- playground
- playing-card
- playing-field
- playmate
- playpen
- playschool
- plaything
- playtime
- playwright
- at play
- bring/come into play
- child's play
- in play
- out of play
- play at
- play back
- play down
- play fair
- play for time
- play havoc with
- play into someone's hands
- play off
- play off against
- play on
- play a
- no part in
- play safe
- play the game
- play up

play¹ n

1. obra de teatro

there's a Shakespeare play on at the local theatre representan una obra de Shakespeare en el teatro de la ciudad

2. juego

play is important for learning el juego es importante para aprender

play² vb

1. jugar

he is playing with his friends está jugando con sus amigos

she plays tennis and squash juega a tenis y a squash

2. tocar

he plays the trumpet toca la trompeta

play

tr[pleɪ]

noun

1 (recreation) juego

■ all work and no play mucho trabajo y nada de diversión

■ children at play niños jugando

2 SMALLSPORT/SMALL (action) juego; (match) partido; (move) jugada

■ rain has stopped play la lluvia ha interrumpido el juego

3 SMALLTHEATRE/SMALL obra (de teatro), pieza (teatral)

4 (free and easy movement, slack) juego

5 (action, effect, interaction) juego

transitive verb

1 (game, sport) jugar a

■ some played cards while the others played football algunos jugamos a cartas mientras otros jugaron a fútbol

■ do you play the Stock Exchange? ¿juegas a la Bolsa?

2 SMALLSPORT/SMALL (compete against) jugar contra; (in position) jugar de; (ball) pasar; (card) jugar; (piece) mover

■ Arsenal are playing Manchester tomorrow el Arsenal juega contra el Manchester mañana

■ have you played David at tennis? ¿has jugado al tenis con David?

3 SMALLMUSIC/SMALL tocar

■ she plays the piano toca el piano

■ play us something on the guitar tócanos algo a la guitarra

noun

1 (joke, trick) gastar, hacer

■ they played a dirty trick on me me jugaron una mala pasada

transitive verb

1 SMALLTHEATRE/SMALL (part) hacer el papel de, hacer de; (play) representar, dar

■ she plays the part of Juliet hace de Julieta

■ they're playing King Lear at the Royal representan el Rey Lear en el Royal

2 (record, song, tape) poner

3 (direct - light, water) dirigir

intransitive verb

1 (amuse oneself) jugar (at, a), ( with, con)

2 SMALLSPORT/SMALL (at game) jugar

■ he plays for England juega con la selección inglesa

3 SMALLTHEATRE/SMALL (cast) actuar, trabajar; (show) ser representado,-a

4 (pretend) pretender, jugar a

■ what are you playing at? ¿qué pretendes?, ¿a qué estás jugando?

5 SMALLMUSIC/SMALL tocar

6 (move) recorrer

\

SMALLIDIOMATIC EXPRESSION/SMALL

a play on words un juego de palabras

to be in play estar dentro de juego

to be out of play estar fuera de juego

to be played out estar agotado,-a, estar rendido,-a

to bring something into play poner algo en juego

to come into play entrar en juego

to give full play to something dar rienda suelta a algo

to make a play for something/somebody intentar conseguir algo/conquistar a alguien

to play by ear (music) tocar de oído

to play dead hacerse el/la muerto,-a

to play for time tratar de ganar tiempo

to play hard to get hacerse de rogar, hacerse el/la interesante

to play into somebody's hands hacerle el juego a alguien

to play it by ear (improvise) decidir sobre la marcha, improvisar

to play it cool hacer como si nada

to play one's cards right jugar bien sus cartas

to play safe / play it safe ir a lo seguro, no arriesgarse

to play the fool hacer el indio, hacer el tonto

to play the game jugar limpio

to play truant hacer novillos, hacer campana

to play with an idea dar vueltas a una idea

to play with fire jugar con fuego

fair play / foul play juego limpio / juego sucio

play ['pleɪ] vi

1) : jugar

to play with a doll: jugar con una muñeca

to play with an idea: darle vueltas a una idea

2) fiddle, toy: jugar, juguetear

don't play with your food: no juegues con la comida

3) : tocar

to play in a band: tocar en un grupo

4) : actuar (en una obra de teatro)

play vt

1) : jugar (un deporte, etc.), jugar a (un juego), jugar contra (un contrincante)

2) : tocar (música o un instrumento)

3) perform: interpretar, hacer el papel de (un carácter), representar (una obra de teatro)

she plays the lead: hace el papel principal

play n

1) game, recreation: juego m

children at play: niños jugando

a play on words: un juego de palabras

2) action: juego m

the ball is in play: la pelota está en juego

to bring into play: poner en juego

3) drama: obra f de teatro, pieza f (de teatro)

4) movement: juego m (de la luz, una brisa, etc.)

5) slack: juego m

there's not enough play in the wheel: la rueda no da lo suficiente

play

n.

• drama s.m.

• holgura s.f.

• huelgo s.m.

• juego s.m.

• jugada s.f.

• obra dramática s.f.

• pieza s.f.

• recreo s.m. (A role)

v.

• desempeñar v. (An instrument)

v.

• tocar v. (To drum)

v.

• tañer v.

v.

• divertirse v.

• jugar v.

• juguetear v.

• representar v.

• reproducir (Electrónica) v.

• sonar v.

pleɪ
I

noun

1)

a) u ( recreation) juego m

she watched them at play — los observaba mientras jugaban

b) u ( Sport) juego m

play was interrupted — se interrumpió el juego or el partido

to bring something/come into play — poner* algo/entrar en juego

c) c (AmE Sport) ( maneuver) jugada f

to make a play for somebody/something — (also BrE)

he made a play for her — trató de ganársela or de conquistársela

the company made a play for ownership of ABC Industries — la compañía intentó hacerse con ABC Industries

2) u ( interplay) juego m

the play of light and shadow — el juego de luces y sombras

3) u ( slack) ( Tech) juego m

4) c ( Theat) obra f (de teatro), pieza f (teatral), comedia f

radio play — obra f radiofónica

5) c ( pun)

a play on words — un juego de palabras

II
1.

1) transitive verb

Sense I

2)

a) \<\<cards/hopscotch\>\> jugar* a

let's play a game — vamos a jugar

to play a jokeick on somebody — hacerle* or gastarle una broma/una jugarreta a alguien

b) \<\<football/chess\>\> jugar* (AmL exc RPl), jugar* a (Esp, RPl)

3)

a) ( compete against) \<\<opponent\>\> jugar* contra

to play somebody AT something: I used to play her at chess — jugaba ajedrez or (Esp, RPl) al ajedrez con ella

b) \<\<ball\>\> pasar; \<\<card\>\> tirar, jugar*; \<\<piece\>\> mover*

c) ( in particular position) jugar* de

d) ( use in game) \<\<reserve\>\> alinear, sacar* a jugar

4) ( gamble on) jugar* a

to play the market — ( Fin) jugar* a la bolsa

Sense II

5) ( Theat)

a) \<\<villain/Hamlet\>\> representar el papel de, hacer* de, actuar* de

to play the innocent — hacerse* el inocente

b) \<\<scene\>\> representar

to play it cool — hacer* como si nada

to play (it) safe — ir* a la segura, no arriesgarse*

to play (it) straight — ser* sincero or honesto

c) \<\<theater/town\>\> actuar* en

6) ( Mus) \<\<instrument/note\>\> tocar*; \<\<piece\>\> tocar*, interpretar (frml)

7) ( Audio) \<\<tape/record\>\> poner*

Sense III

8) ( move) (+ adv compl)

they played the hoses over the blaze — movían las mangueras sobre las llamas

2.

1) vi

Sense I

2) ( amuse oneself) \<\<children\>\> jugar*

to play AT something — jugar* a algo

what are you playing at? — ¿a qué estás jugando?, ¿qué es lo que te propones?

to play WITH something/somebody — jugar* con algo/alguien

we don't have much time to play with — no disponemos de mucho tiempo

to play with oneself — (euph) toquetearse (euf)

3) (Games, Sport) jugar*

to play fair — jugar* limpio

to play fair with somebody — ser* justo con alguien

Sense II

4)

a) ( Theat) \<\<cast\>\> actuar*, trabajar; \<\<show\>\> ser* representado

the musical has been playing to packed houses — el musical ha estado llenando las salas

b) ( pretend)

to play dead — hacerse* el muerto

to play hard to get — hacerse* el (or la etc) interesante

5) ( Mus) \<\<musician\>\> tocar*

music was playing in the background — se escuchaba una música de fondo

Sense III

6) ( move)

lights played across the sky — un juego de luces recorrió el cielo

a smile played about his lips — un atisbo de sonrisa rondaba sus labios

•

Phrasal Verbs:

- play about

- play along

- play around

- play back

- play down

- play off

- play on

- play out

- play up

- play upon

[pleɪ]
1. N

1) (=recreation) juego m

• to be at play — estar jugando

• to do/say sth in play — hacer/decir algo en broma

2) (Sport) juego m; (=move, manoeuvre) jugada f, movida f

neat play — una bonita jugada

a clever piece of play — una hábil jugada

play began at three o'clock — el partido empezó a las tres

to be in play — [ball] estar en juego

to be out of play — [ball] estar fuera de juego
fair I, 1., 1), foul 5.
3) (Theat) obra f (de teatro), pieza f
plays teatro msing
the plays of Lope — las obras dramáticas de Lope, el teatro de Lope

radio/television play — obra f para radio/televisión

to be in a play — [actor] actuar en una obra
radio
4) (Tech etc) juego m

there's not enough play in the rope — la cuerda no da lo suficiente

there's too much play in the clutch — el embrague tiene demasiada holgura or va demasiado suelto

5) (fig) (=interaction)

the play of light on the water — el rielar de la luz sobre el agua

the play of light and dark in this picture — el efecto de luz y sombra en este cuadro

the free play of market forces — la libre interacción de los mercados

the play of ideas in the film is fascinating — el abanico de ideas en la película es fascinante

6) (figurative phrases)

• to bring or call into play — poner en juego

• to come into play — entrar en juego

• to make a play for sth/sb — intentar conseguir algo/conquistar a algn

to make (a) great play of sth — insistir en algo, hacer hincapié en algo

• a play on words — un juego de palabras

2. VT

1) [+ football, tennis, chess, bridge, cards, board game etc] jugar a; [+ game, match] jugar, disputar

do you play football? — ¿juegas al fútbol?

what position does he play? — ¿de qué juega?

to play centre-forward/centre-half etc — jugar de delantero centro/medio centro etc

they played him in goal — lo pusieron en la portería

• to play a game of tennis — jugar un partido de tenis

to play a game of cards (with sb) — echar una partida de cartas (con algn)

the children were playing a game in the garden — los niños estaban jugando (a un juego) en el jardín

don't play games with me! — (fig) ¡no me vengas con jueguecitos!, ¡no trates de engañarme!

- play the field

- play the game

2) [+ team, opponent] jugar contra

I played him twice — jugué contra él dos veces

last time we played Sunderland... — la última vez que jugamos contra Sunderland...

• to play sb at chess — jugar contra algn al ajedrez

I'll play you for the drinks — quien pierde paga

3) [+ card] jugar; [+ ball] golpear; [+ chess piece etc] mover; [+ fish] dejar que se canse, agotar

• he played the ball into the net — (Tennis) estrelló or golpeó la pelota contra la red

• to play the market — (St Ex) jugar a la bolsa

- play one's cards right or well

- he played his ace

- play ball

4) (=perform) [+ role, part] hacer, interpretar; [+ work] representar; (=perform in) [+ town] actuar en

what part did you play? — ¿qué papel tuviste?

when we played "Hamlet" — cuando representamos "Hamlet"

when I played Hamlet — cuando hice el papel de Hamlet

we shall be playing the West End — pondremos la obra en el West End

when we last played Blackpool — cuando actuamos la última vez en Blackpool

let's play it for laughs — hagámoslo de manera burlesca

to play the peacemaker/the devoted husband — (fig) hacer el papel de pacificador/de marido amantísimo

we could have played it differently — (fig) podríamos haber actuado de otra forma

- play it cool

- play it safe
book 1., 1), fool, trick 1., 1)
5) (Mus etc) [+ instrument, note] tocar; [+ tune, concerto] tocar, interpretar more frm; [+ tape, CD] poner, tocar

to play the piano/violin — tocar el piano/el violín

they played the 5th Symphony — tocaron or more frm interpretaron la Quinta Sinfonía

they were playing Beethoven — tocaban or more frm interpretaban algo de Beethoven

I can't play a note — no tengo ni idea de música

6) (=direct) [+ light, hose] dirigir

to play hoses on a fire — dirigir mangueras sobre un incendio

to play a searchlight on an aircraft — dirigir un reflector hacia un avión, hacer de un avión el blanco de un reflector

3. VI

1) (=amuse o.s.) [child] jugar; [puppy, kitten etc] jugar, juguetear

to go out to play — salir a jugar

to play with a stick — juguetear con un palo

to play with an idea — dar vueltas a una idea, barajar una idea

to play with one's food — comiscar

to play with fire — (fig) jugar con fuego

he's got money to play with — tiene dinero de sobra

how much time/money do we have to play with? — ¿con cuánto tiempo/dinero contamos?, ¿de cuánto tiempo/dinero disponemos?

he's just playing with you — se está burlando de ti

to play with o.s. * — euph tocarse, masturbarse

2) (Sport) (at game, gamble) jugar

play! — ¡listo!

who plays first? — ¿quién juega primero?

are you playing today? — ¿tu juegas hoy?

I've not played for a long time — hace mucho tiempo que no juego

• England are playing against Scotland in the final — Inglaterra jugará contra or se enfrentará a Escocia en la final

• to play at chess — jugar al ajedrez

they're playing at soldiers — están jugando a (los) soldados

he's just playing at it — lo hace para pasar el tiempo nada más

the little girl plays at being a woman — la niña juega a ser mujer

what are you playing at? * — pero ¿qué haces?, ¿qué te pasa?

• to play by the rules — (fig) acatar las normas

• to play fair — jugar limpio

• he plays for Liverpool — juega en el Liverpool

to play for money — jugar por dinero

to play for high stakes — (lit) apostar muy alto; (fig) poner mucho en juego

• to play in defence/goal — (Sport) jugar de defensa/de portero

• he played into the trees — (Golf) mandó la bola a la zona de árboles

- play for time

- play into sb's hands

- play to one's strengths

3) (Mus) [person] tocar; [instrument, record etc] sonar

do you play? — ¿sabes tocar?

a record was playing in the background — de fondo sonaba un disco

when the organ plays — cuando suena el órgano

• will you play for us? — ¿nos tocas algo?

• to play on the piano — tocar el piano

• to play to sb — tocar para algn

4) (Theat, Cine) (=act) actuar

to play in a film — trabajar en una película

we have played all over the South — hemos representado en todas partes del Sur

the film now playing at the Odeon — la película que se exhibe or proyecta en el Odeon

- play hard to get

- play dead
gallery
5) (=move about, form patterns) correr

the sun was playing on the water — rielaba el sol sobre el agua

a smile played on his lips — una sonrisa le bailaba en los labios

6) [fountain] correr, funcionar

4.

CPD

play clothes NPL — ropa f para jugar

play reading N — lectura f (de una obra dramática)

- play about

- play along

- play around

- play back

- play down

- play in

- play off

- play on

- play out

- play over

- play up

- play upon

* * *
[pleɪ]
I

noun

1)

a) u ( recreation) juego m

she watched them at play — los observaba mientras jugaban

b) u ( Sport) juego m

play was interrupted — se interrumpió el juego or el partido

to bring something/come into play — poner* algo/entrar en juego

c) c (AmE Sport) ( maneuver) jugada f

to make a play for somebody/something — (also BrE)

he made a play for her — trató de ganársela or de conquistársela

the company made a play for ownership of ABC Industries — la compañía intentó hacerse con ABC Industries

2) u ( interplay) juego m

the play of light and shadow — el juego de luces y sombras

3) u ( slack) ( Tech) juego m

4) c ( Theat) obra f (de teatro), pieza f (teatral), comedia f

radio play — obra f radiofónica

5) c ( pun)

a play on words — un juego de palabras

II
1.

1) transitive verb

Sense I

2)

a) \<\<cards/hopscotch\>\> jugar* a

let's play a game — vamos a jugar

to play a joke/trick on somebody — hacerle* or gastarle una broma/una jugarreta a alguien

b) \<\<football/chess\>\> jugar* (AmL exc RPl), jugar* a (Esp, RPl)

3)

a) ( compete against) \<\<opponent\>\> jugar* contra

to play somebody AT something: I used to play her at chess — jugaba ajedrez or (Esp, RPl) al ajedrez con ella

b) \<\<ball\>\> pasar; \<\<card\>\> tirar, jugar*; \<\<piece\>\> mover*

c) ( in particular position) jugar* de

d) ( use in game) \<\<reserve\>\> alinear, sacar* a jugar

4) ( gamble on) jugar* a

to play the market — ( Fin) jugar* a la bolsa

Sense II

5) ( Theat)

a) \<\<villain/Hamlet\>\> representar el papel de, hacer* de, actuar* de

to play the innocent — hacerse* el inocente

b) \<\<scene\>\> representar

to play it cool — hacer* como si nada

to play (it) safe — ir* a la segura, no arriesgarse*

to play (it) straight — ser* sincero or honesto

c) \<\<theater/town\>\> actuar* en

6) ( Mus) \<\<instrument/note\>\> tocar*; \<\<piece\>\> tocar*, interpretar (frml)

7) ( Audio) \<\<tape/record\>\> poner*

Sense III

8) ( move) (+ adv compl)

they played the hoses over the blaze — movían las mangueras sobre las llamas

2.

1) vi

Sense I

2) ( amuse oneself) \<\<children\>\> jugar*

to play AT something — jugar* a algo

what are you playing at? — ¿a qué estás jugando?, ¿qué es lo que te propones?

to play WITH something/somebody — jugar* con algo/alguien

we don't have much time to play with — no disponemos de mucho tiempo

to play with oneself — (euph) toquetearse (euf)

3) (Games, Sport) jugar*

to play fair — jugar* limpio

to play fair with somebody — ser* justo con alguien

Sense II

4)

a) ( Theat) \<\<cast\>\> actuar*, trabajar; \<\<show\>\> ser* representado

the musical has been playing to packed houses — el musical ha estado llenando las salas

b) ( pretend)

to play dead — hacerse* el muerto

to play hard to get — hacerse* el (or la etc) interesante

5) ( Mus) \<\<musician\>\> tocar*

music was playing in the background — se escuchaba una música de fondo

Sense III

6) ( move)

lights played across the sky — un juego de luces recorrió el cielo

a smile played about his lips — un atisbo de sonrisa rondaba sus labios

•

Phrasal Verbs:

- play about

- play along

- play around

- play back

- play down

- play off

- play on

- play out

- play up

- play upon

English-spanish dictionary > play
13 दुर् _dur

दुर् ind. (A prefix substituted for दुस् before words beginning with vowels or soft consonants in the sense of 'bad'. 'hard' or 'difficult to do a certain thing'; for compounds with दुस् as first member see दुस् s. v.).

-Comp. -अक्ष a.

1 weak-eyed.

-2 evileyed.

(-क्षः) 1 a loaded or false die.

-2 dishonest gambling.

-अक्षरम् an evil word; श्रुतिं ममाविश्य भवद्दुरक्षरं सृजत्यदः कीटकवदुत्कटा रुजः N.9.63.

-अतिक्रम a. difficult to be overcome or conquered, unconquerable; सर्वं तु तपसा साध्यं तपो हि दुरति- क्रमम् Ms.11.2.38; स्वभावो दुरतिक्रमः 'nature cannot be changed'; स्वजातिर्दुरतिक्रमा Pt.1.

-2 insurmountable, impassable; B. R.6.18-19.

-3 inevitable. (

-मः) an epithet of Viṣṇu.

-अत्यय a.

1 difficult to be overcome; स्वर्गमार्गपरिघो दुरत्ययः R.11.88.

-2 hard to be attained or fathomed; स एष आत्मा स्वपरेत्यबुद्धिभिर्दुरत्यया- नुक्रमणो निरूप्यते Bhāg.7.5.13.

-अदृष्टम् ill-luck, misfortune.

-अधिग, -अधिगम a.

1 hard to reach or attain, unattainable; Bhāg.3.23.8; दुरधिगमः परभागो यावत्पुरुषेण पौरुषं न कृतम् Pt.1.33.

-2 insurmountable.

-3 hard to be studied or understood; इह दुरधिगमैः किञ्चि- देवागमैः Ki.5.18.

-अधिष्ठित a. badly performed, managed, or executed. (

-तम्) improper stay at a place.

-अधीत a. badly learnt or read.

-अध्यय a.

1 difficult of attainment; सहस्रवर्त्मा चपलैर्दुरध्ययः Śi.12.11.

-2 hard to be studied.

-अध्यवसायः a foolish undertaking.

-अध्वः a bad road; स्वयं दुरध्वार्णवनाविकाः कथं स्पृशन्तु विज्ञाय हृदापि तादृशीम् N.9.33.

-अन्त a.

1 whose end is difficult to be reached, endless, infinite; संकर्षणाय सूक्ष्माय दुरन्तायान्तकाय च Bhāg.

-2 ending ill or in misery, unhappy; अहो दुरन्ता बलवद्विरोधिता Ki.1.23; नृत्यति युवति- जनेन समं सखि विरहिजनस्य दुरन्ते (वसन्ते) Gīt.1; इयमुदरदरी- दुरन्तधारा यदि न भवेदभिमानभङ्गभूमिः Udb.

-3 hard to be understood or known.

-4 insurmountable.

-अन्तक a. = दुरन्त q. v. (

-कः) an epithet of Śiva.

-अन्वय a.

1 difficult to be passed along; Mb.14.51.17.

-2 hard to be carried out or followed.

-3 difficult to be attained. or understood; बुद्धिश्च ते महाप्राज्ञ देवैरपि दुरन्वया Rām.3. 66.18.

-4 not suitable, improper; वचो दुरन्वयं विप्रास्तूष्णी- मासन्भ्रमद्धियः Bhāg.1.84.14.

(-यः) 1 a wrong conclusion, one wrongly inferred from given premisses.

-2 (in gram.) a false agreement.

-अपवादः ill report. slander.

-अभिग्रह a. difficult to be caught.

-अभि- मानिन् a. vain-glorious, disagreeably proud.

- अवगम a. incomprehensible; Bhāg.5.13.26.

-अवग्रह a.

1 difficult to be restrained or subjugated; भक्ता भजस्व दुरवग्रह मा त्यजास्मान् Bhāg.1.29.31.

-2 disagreeable.

-अवग्राह a. difficult to be attained; Bhāg.7.1.19.

-अवच्छद a. difficult to be hidden; हेतुभिर्लक्षयांचक्रुराप्रीतां दुरवच्छदैः Bhāg.1.62.28.

-अवबोध a. unintelligible. Bhāg.1.49.29.

-अवसित a. unfathomed, difficult to be ascertained, द्युपतिभिरजशक्रशंकराद्यैर्दुरवसितस्तवमच्युतं नतो$स्मि Bhāg.12.12.67.

-अवस्थ a. ill off, badly or poorly circumstanced.

-अवस्था, -स्थानम् a wretched or miser- able state; Bhāg.5.3.12.

-अवाप a. difficult to be gained or fulfilled; Ś.1.

-अवेक्षितम् an improper look.

-अह्नः a bad day.

-आकृति a. ugly, mis-shaped.

-आक्रन्द a. crying bitterly or miserably; किं क्रन्दसि दुराक्रन्द स्वपक्ष- क्षयकारक Pt.4.29.

-आक्रम a.

1 invincible, unconquer- able.

-2 difficult to be passed.

-आक्रमणम् 1 unfair attack.

-2 difficult approach.

-आगमः improper or illegal acquisition.

-आग्रहः foolish obstinacy, head- strongness, pertinacity; ममाहमित्यूढदुराग्रहाणां पुंसाम् Bhāg.3. 5.43.

- आचर a.

1 hard to be performed.

-2 incurable (as a disease).

-आचार a.

1 ill-conducted, badly be- haved.

-2 following bad practices, wicked, depraved; अपि चेत्सुदुराचारो भजते मामनन्यभाक् Bg.9.3. (

-रः) bad practice, ill-conduct, wikedness.

-आढ्य a. not rich, poor.

-आत्मता vileness, baseness, wickedness.

-आत्मन् a. evil-natured, low, wicked, vile, base, mean; ये च प्राहुर्दुरात्मानो दुराराध्या महीभुजः Pt.1.39. (-m.) a rascal, villain, scoundrel.

- आधर a. difficult to be withstood or overpowered, irresistible.

-आधर्ष a. hard to be approached or assailed, unassailable जगन्नाथो दुराधर्षो गङ्गां भागीरथीं प्रति Mb.

-2 not to be attacked with impu- nity.

-3 haughty. (

-र्षः) white mustard.

-आधारः an epithet of Śiva.

-आधिः (m.)

1 distress or anxiety of mind; निरस्तनारीसमया दुराधयः Ki.1.28.

-2 indignation.

-आधी a. Ved. malignant, thinking ill of.

- आनम a. difficult to bend or draw; स विचिन्त्य धनुर्दुरानमम् R.11.38.

-आप a.

1 difficult to be obtained; श्रिया दुरापः कथमीप्सितो भवेत् Ś.3.13; R.1.72;6.62.

-2 difficult to be ap- proached; Pt.1.67.

-3 hard to be overcome.

-आपादन a. difficult to be brought about; किं दुरापादनं तेषाम् Bhāg.3.23.42.

-आपूर a. difficult to be filled or satisfied; Bhāg.7.6.8.

-आबाध a. hard to be molested. (

-धः) N. of Śiva.

-आमोदः bad scent, stench; शवधूमदुरामोदः शालिभक्ते$त्र विद्यते Ks.82.22.

-आराध्य a. difficult to be propitiated, hard to be won over or conciliated; दुराराध्याः श्रियो राज्ञां दुरापा दुष्परिग्रहाः Pt.1.38.

-आरुह a. difficult to be mounted.

(-हः) 1 the Bilva tree.

-2 the cocoanut tree.

-3 the date tree.

-आरोप a. difficult to be strung (bow); दुरारोपमैन्दुशेखरं धनुर्दुर्निवारा रावणभुजदण्डाः B. R.1.46-47.

-आरोह a. difficult of ascent.

(-हः) 1 The cocoanut tree.

-2 the palm tree.

-3 the date tree.

-आलापः 1 a curse, imprecation.

-2 foul of abusive language.

-आलोक a.

1 difficult to be seen or perceived.

-2 painfully bright, dazzling; दुरालोकः स समरे निदाघाम्बररत्नवत् K. P.1. (

-कः) dazzling splendour.

-आव(वा)र a.

1 difficult to be covered or filled up; दुरावरं त्वदन्येन राज्यखण्डमिदं महत् Rām.2.15.5.

-2 difficult to be restrained, shut in, kept back or stopped.

-आवर्त a. difficult to be convinced or set up; भवन्ति सुदुरावर्ता हेतुमन्तो$पि पण्डिताः Mb.12.19.23.

- आशय a.

1 evil-minded, wicked, malicious, स्फुटनिर्भिन्नो दुराशयो$धमः Śi. उपेयिवान् मूलमशेषमूलं दुराशयः कामदुघाङ्घ्रिपस्य Bhāg.3.21.15.

-2 having a bad place or rest. (-m.) the subtle body which is not destroyed by death (लिङ्गदेह); एतन्मे जन्म लोके$स्मिन्मुमुक्षूणां दुराशयात् Bhāg.3.24. 36.

-आशा 1 a bad or wicked desire.

-2 hoping against hope.

-आस a. difficult to be abided or associated with; संघर्षिणा सह गुणाभ्यधिकैर्दुरासम् Śi.5.19.

- आसद a.

1 difficult to be approached or overtaken; स सभूव दुरासदः परैः R.3.66; 8.4; Mv.2.5; 4.15.

-2 difficult to be found or met with.

-3 unequalled, unparalleled.

-4 hard to be borne, insupportable.

-5 difficult to be conquered, unassailable, unconquerable; जहि शत्रुं महाबाहो कामरूपं दुरासदम् Bg.3.43. (

-दः) an epithet of Śiva.

-इत a.

1 difficult.

-2 sinful.

(-तम्) 1 a bad course, evil, sin; दरिद्राणां दैन्यं दुरितमथ दुर्वासनहृदां द्रुतं दूरीकुर्वन् G. L.2; R.8.2; Amaru.2; Mv.3.43.

-2 a difficulty, danger.

-3 a calamity, evil; अपत्ये यत्तादृग्- दुरितमभवत् U.4.3.

-इतिः f. Ved.

1 a bad course.

-2 difficulty.

-इष्टम् 1 a curse, imprecation.

-2 a spell or sacrificial rite performed to injure another person.

-ईशः a bad lord or master.

-ईषणा, -एषणा 1 a curse, an imprecation.

-2 an evil eye.

-उक्त a. harshly utter- ed; Pt.1.89.

-उक्तम्, -उक्तिः f. offensive speech, reproach, abuse, censure; लक्ष्मि क्षमस्व वचनीयमिदं दुरुक्तम् Udb.

-उच्छेद a. difficult to be destroyed.

-उत्तर a.

1 unanswerable.

-2 difficult to be crossed; दुरुत्तरे पङ्क इवान्धकारे Bk.11.2; प्राप्तः पङ्को दुरुत्तरः Ki.15.17.

- उदय a. appearing with difficulty, not easily manifested; यो$ नात्मनां दुरुदयो भगवान्प्रतीतः Bhāg.3.16.5.

-उदर्क a. having bad or no consequences; N.5.41.

-उदाहर a. diffi- cult to be pronounced or composed; अनुज्झितार्थसंबन्धः प्रबन्धो दुरुदाहरः Śi.2.73.

-उद्वह a. burdensome, unbear- able.

- उपसद a. difficult of approach; Ki.7.9.

-उपसर्पिन् a. approaching incautiously; एकमेव दहत्यग्निर्नरं दुरुपसर्पिणम् Ms.7.9.

-ऊह a. abstruse; जानीते जयदेव एव शरणः श्लाघ्ये दुरूहद्रुते Gīt.

-एव a. Ved.

1 having evil ways.

-2 irresis- tible, unassailable. (

-वः) a wicked person.

-ओषस् a. Ved. slow, lazy.

- ग 1 difficult of access, inaccessible, impervious, impassable; दुर्गस्त्वेष महापन्थाः Mb.12.3. 5; दुर्गं पथस्तत्कवयो वदन्ति Kaṭh.1.3.14.

-2 unattain- able.

-3 incomprehensible.

-4 following wicked path, vicious; Rām.2.39.22.

(-गः, -गम्) 1 a difficult or narrow passage through a wood or over a stream, mountain &c., a defile, narrow pass.

-2 a citadel. fortress, castle; न दुर्गं दुर्गमित्येव दुर्गमं मन्यते जनः । तस्य दुर्गमता सैव यत्प्रभुस्तस्य दुर्गमः ॥ Śiva. B.16.61.

-3 rough ground.

-4 difficulty, adversity, calamity, distress, danger; निस्तारयतिं दुर्गाच्च Ms.3.98;11.43; मच्चित्तः सर्व- दुर्गाणि मत्प्रसादात्तरिष्यसि; Bg.18.58.

(-गः) 1 bdellium.

-2 the Supreme Being.

-3 N. of an Asura slain by Durgā (thus receiving her name from him). ˚अध्यक्षः, ˚पतिः, ˚पालः the commandant or governor of a castle. ˚अन्तः The suburb of a fort; दुर्गान्ते सिद्धतापसाः Kau. A. 1.12. ˚कर्मन् n. fortification. ˚कारक a. making difficult. (

-कः) the birch tree. ˚घ्नी N. of Durgā. ˚तरणी an epithet of Sāvitrī. सावित्री दुर्गतरणी वीणा सप्तविधा तथा Mb. ˚मार्गः a defile, gorge. ˚लङ्घनम् surmounting difficu- lties. (

-नः) a camel. ˚संचरः

1 a difficult passage as to a fort &c., a bridge &c. over a defile. ˚संस्कारः Repairs to the old forts; अतो दुर्गसंस्कार आरब्धव्ये किं कौमुदीमहोत्सवेन Mu. ˚सिंहः N. of the author of कलापपरिशिष्ट. ˚व्यसनम् a defect or weak point in a fortress. (

-र्गा) an epithet of Pārvatī, wife of Śiva.

-2 the female cuckoo

-3 N. of several plants. ˚नवमी the 9th day of the bright half of कार्तिक. ˚पूजा the chief festival in honour of दुर्गा in Bengal in the month of Āśvina.

-गत a.

1 unfortunate, in bad circumstances; समाश्वसिमि केनाहं कथं प्राणिमि दुर्गतः Bk.18.1.

-2 indigent, poor.

-3 distressed, in trouble.

-गतता ill-luck, poverty, misery; तावज्जन्मातिदुःखाय ततो दुर्गतता सदा Pt.1.265.

-गतिः f.

1 misfortune, poverty, want, trouble, indigence; न हि कल्याणकृत्कश्चिद् दुर्गतिं तात गच्छति Bg.6.4.

-2 a difficult situation or path.

-3 hell.

-गन्ध a. ill-smelling.

(-न्धः) 1 bad odour, stink

-2 any ill-smelling substance.

-3 an onion.

-4 the mango tree. (

-न्धम्) sochal salt.

-गन्धि, -गन्धिन् a. ill-smelling.

-गम a.

1 impassable, inaccessible, impervious; कामिनीकायकान्तारे कुचपर्वतदुर्गमे Bh.1.86; Śi. 12.49.

-2 unattainable, difficult of attainment.

-3 hard to be understood. (

-मम्) a difficult place like hill etc; भ्राम्यन्ते दुर्गमेष्वपि Pt.5.81.

-गाढ, -गाध, -गाह्य a. difficult to be fathomed or investigated, unfathomable.

-गुणितम् not properly studied; चिराम्यस्तपथं याति शास्त्रं दुर्गुणितं यथा Avimārakam.2.4.

-गोष्ठी evil association; conspiracy. वृद्धो रक्कः कम्पनेशो दुर्गोष्ठीमध्यगो$भवत् Rāj. T.6. 17.

-ग्रह a.

1 difficult to be gained or accomplished.

-2 difficult to be conquered or subjugated; दुर्गाणि दुर्ग्रहाण्यासन् तस्य रोद्धुरपि द्विषाम् R.17.52.

-3 hard to be understood.

(-हः) 1 a cramp, spasm.

-2 obstinacy.

-3 whim, monomania; कथं न वा दुर्ग्रहदोष एष ते हितेन सम्य- ग्गुरुणापि शम्यते N.9.41.

-घट a.

1 difficult. कार्याणि घटयन्नासीद् दुर्घटान्यपि हेलया Rāj. T.4.364.

-2 impossible.

-घण a.

1 closely packed together, very compact.

-घुरुटः An unbeliever; L. D. B.

-घोषः 1 a harsh cry.

-2 a bear.

-जन a.

1 wicked, bad, vile.

-2 slanderous, malicious, mischievous; यथा स्त्रीणां तथा वाचां साधुत्वे दुर्जनो जनः U.1.6. (

-नः) a bad or wicked person, a malicious or mischievous man, villain; दुर्जनः प्रियवादी च नैतद्विश्वास- कारणम् Chāṇ.24,25; शाम्येत्प्रत्यपकारेण नोपकारेण दुर्जनः Ku.2.4. (दुर्जनायते Den. Ā. to become wicked; स्वजनो$पि दरिद्राणां तत्क्षणाद् दुर्जनायते Pt.1.5.). (दुर्जनीकृ [च्वि] to make blameworthy; दुर्जनीकृतास्मि अनेन मां चित्रगतां दर्शयता Nāg.2).

-जय a. invincible. (

-यः) N. of Viṣṇu.

-जर a.

1 ever youthful; तस्मिन्स्तनं दुर्जरवीर्यमुल्बणं घोराङ्कमादाय शिशोर्दधावथ Bhāg.1.6.1.

-2 hard (as food), indigestible.

-3 difficult to be enjoyed; राजश्रीर्दुर्जरा तस्य नवत्वे भूभुजो$भवत् Rāj. T.5.19.

-जात a.

1 unhappy, wretched.

-2 bad-tempered, bad, wicked; Rāj. T.3. 142.

-3 false, not genuine. ˚जीयिन् a. one who is born in vain; यो न यातयते वैरमल्पसत्त्वोद्यमः पुमान् । अफलं जन्म तस्याहं मन्ये दुर्जातजायिनः ॥ Mb.

(-तम्) 1 a misfortune, calamity, difficulty; त्वं तावद् दुर्जाते मे$त्यन्तसाहाय्यकारिणी भव M.3; दुर्जातबन्धुः R.13.72. 'a friend in need or adversity.'

-2 impropriety.

-जाति a.

1 bad natured, vile, wicked; रुदितशरणा दुर्जातीनां सहस्व रुषां फलम् Amaru.96.

-2 out- cast. (

-तिः f.) misfortune, ill condition.

-ज्ञान, -ज्ञेय a. difficult to be known, incomprehensible. उच्चावचेषु भुतेषु दुर्ज्ञेयामकृतात्मभिः Ms.6.73. (

-यः) N. of Śiva.

-णयः, -नयः, -नीतिः 1 bad conduct.

-2 impropriety

-3 in- justice.

-णामन्, -नामन् a. having a bad name.

-णीत a.

1 ill-behaved.

-2 impolitic.

-3 forward. (

-तम्) miscon- duct; दुर्णीतं किमिहास्ति किं सुचरितं कः स्थानलाभे गुणः H.

-दम, -दमन, -दम्य a. difficult to be subdued, untamable, indomitable.

-दर्श a.

1 difficult to be seen.

-2 dazzling; सुदुर्दर्शमिदं रूपं दृष्टवानसि यन्मन Bg.11.52.

-दर्शन a. ugly, ill-looking; दुर्दर्शनेन घटतामियमप्यनेन Māl.2.8.

-दशा a misfortune, calamity.

-दान्त a.

1 hard to be tamed or subdued, untamable; Śi.12.22.

-2 intractable, proud, insolent; दुर्दान्तानां दमनविधयः क्षत्रियेष्वायतन्ते Mv.3.34.

(-तः) 1 a calf.

-2 a strife, quarrel.

-3 N. of Śiva.

-दिन a. cloudy, rainy.

(-नम्) 1 a bad day in general; तद्दिनं दुर्दिनं मन्ये यत्र मित्रागमो हि न Subhāṣ.

-2 a rainy or cloudy day, stormy or rainy weather; उन्नमत्यकालदुर्दिनम् Mk.5; Ku.6 43; Mv.4.57.

-3 a shower (of any- thing); द्विषां विषह्य काकुत्स्थस्तत्र नाराचदुर्दिनम् ॥ सन्मङ्गलस्नात इव R.4.41,82;5.47; U.5.5.

-4 thick darkness; जीमूतैश्च दिशः सर्वाश्चक्रे तिमिरदुर्दिनाः Mb. (दुर्दिनायते Den. Ā. to become cloudy.)

-दिवसः a dark or rainy day; Pt.1.173.

-दुरूटः, -ढः 1 an unbeliever

-2 an abusive word.

-दृश a.

1 disagreeable to the sight, disgusting; दुर्दृशं तत्र राक्षसं घोररूपमपश्यत्सः Mb.1.2.298.

-2 difficult to be seen; पादचारमिवादित्यं निष्पतन्तं सुदुर्दृशम् Rām.7.33.5.

-दृष्ट a. ill- judged or seen, wrongly decided; Y.2.35.

-दैवम् ill-luck, misfortune.

-द्यूतम् an unfair game.

-द्रुमः onion (green).

-धर a.

1 irresistible, difficult to be stopped.

-2 difficult to be borne or suffered; दुर्धरेण मदनेन साद्यते Ghat.11; Ms.7.28.

-3 difficult to be accomplished.

-4 difficult to be kept in memory. (

-रः) quicksilver.

-धर्ष a.

1 inviolable, unassailable.

-2 inaccessible; संयोजयति विद्यैव नीचगापि नरं सरित् । समुद्रमिव दुर्धर्षं नृपं भाग्य- मतः परम् ॥ H. Pr.5.

-3 fearful, dreadful.

-4 haughty.

-धी a. stupid, silly.

-नयः 1 arrogance.

-2 immorality.

-3 evil strategy; उन्मूलयितुमीशो$हं त्रिवर्गमिव दुर्नयः Mu.5.22.

-नामकः piles. ˚अरिः a kind of bulbous root (Mar. सुरण).

-नामन् m. f. a cockle. (-n.) piles.

-निग्रह a. irre- pressible, unruly; मनो दुर्निग्रहं चलम् Bg.6.35.

-निमित a. carelessly put or placed on the ground; पदे पदे दुर्निमिते गलन्ती R.7.1.

-निमित्तम् 1 a bad omen; R.14.5.

-2 a bad pretext.

-निवार, -निवार्य a. difficult to be check- ed or warded off, irresistible, invincible.

-नीतम् 1 mis- conduct, bad policy, demerit, misbehaviour; दुर्णीतं किमि- हास्ति Pt.2.21; H.1.49.

-2 ill-luck.

-नीतिः f. mal- administration; दुर्नीतिं तव वीक्ष्य कोपदहनज्वालाजटालो$पि सन्; Bv.4.36.

-नृपः a bad king; आसीत् पितृकुलं तस्य भक्ष्यं दुर्नृप- रक्षसः Rāj. T.5.417.

-न्यस्त a. badly arranged; दुर्न्यस्त- पुष्परचितो$पि Māl.9.44.

-बल a.

1 weak, feeble.

-2 enfeebled, spiritless; दुर्बलान्यङ्गकानि U.1.24.

-3 thin, lean, emaciated; U.3.

-4 small, scanty, little; स्वार्थोप- पत्तिं प्रति दुर्बलाशः R.5.12.

-बाध a. Unrestrained (अनिवार); दुर्बाधो जनिदिवसान्मम प्रवृद्धः (आधिः); Mv.6.28.

-बाल a.

1 bald-headed.

-2 void of prepuce.

-3 having crook- ed hair.

-बुद्धि a.

1 silly, foolish, stupid.

-2 perverse, evil-minded, wicked; धार्तराष्ट्रस्य दुर्बुद्धेर्युद्धे प्रियचिकीर्षवः (समा- गताः) Bg.1.23

-बुध a. wicked-minded, silly; Mb. 11.4.18.

-बोध a. unintelligible, unfathomable, inscru- table; निसर्गदुर्बोधमबोधविक्लवाः क्व भूपतीनां चरितं क्व जन्तवः Ki. 1.6.

-भग a.

1 unfortunate, unlucky; श्रीवल्लभं दुर्भगाः (निन्दन्ति) Pt.1.415.

-2 not possessed of good features, ill-looking.

-भगा 1 a wife disliked by her husband; दुर्भगाभरणप्रायो ज्ञानं भारः क्रियां विना H.1.17.

-2 an ill-tempered woman, a shrew.

-3 a widow;

-भर a. insupportable, burdensome, heavily laden with (comp.); ततो राजाब्रवीदेतं बहुव्यसनदुर्भरः Ks.112.156.

-भाग्य a. unfortunate, unlucky. (

ग्यम्) ill-luck.

-भावना 1 an evil thought.

-2 a bad tendency.

-भिक्षम् 1 scarcity of provisions, dearth, famine; Y.2.147; Ms.8.22; उत्सवे व्यसने चैव दुर्भिक्षे... यस्तिष्ठति स बान्धवः H.1.71; Pt.2.

-2 want in general.

-भिद, -भेद, -भेद्य a. firm; सुजनस्तु कनकघटवद् दुर्भेद्यश्चाशु संध्येयः Subhāṣ.

-भृत्यः a bad servant.

-भिषज्यम् incurability; Bṛi. Up.4.3.14.

-भ्रातृ m. a bad brother.

-मङ्कु a. obstinate, disobedient.

-मति a.

1 silly, stupid, foolish, ignorant.

-2 wicked, evilminded; न सांपरायिकं तस्य दुर्मतेर्विद्यते फलम् Ms.11.3.

-मद a. drun- ken, ferocious, maddened, infatuated; Bhāg.1.15.7.

-दः foolish pride, arrogance.

-दम् the generative organ; ग्रामकं नाम विषयं दुर्मदेन समन्वितः Bhāg.4.25.52.

-मनस् a. troubled in mind, discouraged, disspirited, sad, malancholy; अद्य बार्हस्पतः श्रीमान् युक्तः पुष्येण राघवः । प्रोच्यतै ब्राह्मणैः प्राज्ञैः केन त्वमसि दुर्मनाः ॥ Rām. [दुर्मनायते Den. Ā. to be troubled in mind, be sad, meditate sorrowfully, to be disconso- late, become vexed or fretted; Māl.3].

-मनुष्यः a bad or wicked man.

-मन्त्रः, -मन्त्रितम्, -मन्त्रणा evil advice, bad counsel; दुर्मन्त्रान्नृपतिर्विनश्यति; Pt.1.169.

-मरम् a hard or difficult death; Mb.14.61.9.

-मरी a kind of दूर्वा grass.

-मरणम् violent or unnatural death.

-मर्ष a.

1 unbearable; Bhāg.6.5.42.

-2 obstinate, hostile.

-मर्षणः N. of Viṣṇu.

-मर्षित a. provocated, encouraged; एवं दुर्मर्षितो राजा स मात्रा बभ्रुवाहनः Mb.14. 79.13,

-मर्याद a. immodest, wicked.

-मल्लिका, -मल्ली a minor drama, comedy, farce; S. D.553.

-मित्रः 1 a bad friend.

-2 an enemy.

-मुख a.

1 having a bad face, hideous, ugly; Bh.1.9.

-2 foul-mouthed, abusive, scurrilous; Bh.2.69.

(-खः) 1 a horse.

-2 N. of Śiva.

-3 N. of a serpent king (Nm.)

-4 N. of a monkey (Nm.)

-5 N. of a year (29th year out of 6 years cycle).

-मूल्य a. highly priced, dear.

-मेधस् a. silly, foolish, dull-headed, dull; Pt.1. (-m.) a dunce, dull-headed man, blockhead; ग्रन्थानधीत्य व्याकर्तु- मिति दुर्मेधसो$प्यलम् Śi.2.26.

-मैत्र a. unfriendly, hostile; Bhāg.7.5.27.

-यशस् n. ill-repute, dishonour.

-योगः 1 bad or clumsy contrivance.

-2 a bad combi- nation.

-योध, -योधन a. invincible, unconquerable. (

-नः) the eldest of the 11 sons of Dhṛitarāṣṭra and Gāndhārī. [From his early years he conceived a deep hatred for his cousins the Pāṇḍavas, but particularly Bhīma, and made every effort he could to compass their destruction. When his father pro- posed to make Yudhiṣṭhira heir-apparent, Duryodhana did not like the idea, as his father was the reigning sovereign, and prevailed upon his blind father to send the Pāṇḍavas away into exile. Vāraṇāvata was fixed upon as their abode, and under pretext of constructing a palatial building for their residence, Duryodhana caused a palace to be built mostly of lac, resin and other combustible materials, thereby hoping to see them all destroyed when they should enter it. But the Paṇḍavas were forewarned and they safely escaped. They then lived at Indraprastha, and Yudhiṣṭhira performed the Rājasuya sacrifice with great pomp and splendour. This event further excited the anger and jealousy of Duryodhana, who was already vexed to find that his plot for burning them up had signally failed, and he induced his father to invite the Pāṇḍavas to Hastināpura to play with dice (of which Yudhiṣṭhira was particularly fond). In that gambling-match, Duryodhana, who was ably assisted by his maternal uncle Śakuni, won from Yudhiṣṭhira everything that he staked, till the infatuated gambler staked himself, his brothers, and Draupadī herself, all of whom shared the same fate. Yudhiṣṭhira, as a condition of the wager, was forced to go to the forest with his wife and brothers, and to remain there for twelve years and to pass one addi- tional year incognito. But even this period, long as it was, expired, and after their return from exile both the Pāṇḍavas and Kauravas made great preparations for the inevitable struggle and the great Bhāratī war commenced. It lasted for eighteen days during which all the Kauravas, with most of their allies, were slain. It was on the last day of the war that Bhīma fought a duel with Duryodhana and smashed his thigh with his club.] मोघं तवेदं भुवि नामधेयं दुर्योधनेतीह कृतं पुरस्तात् न हीह दुर्योधनता तवास्ति पलायमानस्य रणं विहाय Mb.4.65.17.

-योनि a. of a low birth, न कथंचन दुर्योनिः प्रकृतिं स्वां नियच्छति Ms.1.59.

-लक्ष्य a. difficult to be seen or perceived, hardly visible.

-क्ष्यम् bad aim; मनः प्रकृत्यैव चलं दुर्लक्ष्यं च तथापि मे Ratn.3.2.

-लभ a.

1 difficult to be attained, or accomplished; R.1.67;17.7; Ku.4.4;5.46,61; दुर्लभं भारते जन्म मानुष्यं तत्र दुर्लभम् Subhāṣ.

-2 difficult to be found or met with, scarce, rare; शुद्धान्तदुर्लभम् Ś.1.17.

-3 best, excellent, eminent.

-ग्रामः a village situated close to a large village and inhabited by the free-holders (अग्र- हारोपजीविनः); Māna.1.79-8.

-4 dear, beloved.

-5 costly.

-ललित a.

1 spoilt by fondling, fondled too much, hard to please; हा मदङ्कदुर्ललित Ve.4; V.2.8; Māl.9.

-2 (hence) wayward, naughty, illbred, unruly; स्पृहयामि खलु दुर्ललितायास्मै Ś.7. (

-तम्) waywardness, rudeness.

-लेख्यम् a forged document. Y.2.91.

-वच a.

1 difficult to be described, indescribable. अपि वागधिपस्य दुर्वचं वचनं तद् विदधीत विस्मयम् Ki.2.2.

-2 not to be talked about.

-3 speaking improperly, abusing. (

-चम्) abuse, censure, foul language.

-वचस् n. abuse, censure; असह्यं दुर्वचो ज्ञातेर्मेघा- न्तरितरौद्रवत् Udb.

-वर्ण a. bad-coloured.

-र्णः 1 bad colour.

-2 impurity; यथा हेम्नि स्थितो वह्निर्दुवर्णं हन्ति धातु- जम् Bhāg.12.3.47.

(-र्णम्) 1 silver. दुर्वर्णभित्तिरिह सान्द्रसुधासुवर्णा Śi.4.28.

-2 a kind of leprosy.

-वस a. difficult to be resided in.

-वसतिः f. painful residence; R.8.94.

-वह a. heavy, difficult to be borne; दुर्वहगर्भखिन्नसीता U.2.1; Ku.1.11.

-वाच् a. speaking ill. (-f.)

1 evil words, abuse.

-2 inelegant language or speech.

-वाच्य a.

1 difficult to be spoken or uttered.

-2 abusive, scurrilous.

-3 harsh, cruel (as words).

(-च्यम्) 1 censure, abuse.

-2 scandal, ill-repute.

-वातः a fart. ˚वातय Den. P. to break wind or fart; इत्येके विहसन्त्येनमेके दुर्वातयन्ति च Bhāg.11.23.4.

-वादः slander, defamation, calumny.

-वार, -वारण a. irresistible, unbearable; R.14.87; किं चायमरिदुर्वारः पाणौ पाशः प्रचेतसः Ku.2.21.

-वासना 1 evil propensity, wicked desire; कः शत्रुर्वद खेददानकुशलो दुर्वासनासंचयः Bv. 1.86.

-2 a chimera.

-वासस् a.

1 ill-dressed.

-2 naked. (-m.) N. of a very irascible saint or Ṛiṣi, son of Atri and Anasūyā. (He was very hard to please, and he cursed many a male and female to suffer misery and degradation. His anger, like that of Jama- dagni, has become almost proverbial.)

-वाहितम् a heavy burden; उरोजपूर्णकुम्भाङ्का सदुर्वाहितविभ्रमा Rāj. T.4.18.

-विगाह, -विगाह्य a. difficult to be penetrated or fathomed, unfathomable.

-विचिन्त्य inconcei- vable, inscrutable

-विद a. difficult to be known or discovered; नूनं गतिः कृतान्तस्य प्राज्ञैरपि सुदुर्विदा Mb.7.78. 2.

-विदग्ध 1 unskilled, raw, foolish, stupid, silly.

-2 wholly ignorant.

-3 foolishly puffed up, elated. vainly proud; वृथाशस्त्रग्रहणदुर्विदग्ध Ve.3; ज्ञानलवदुर्विदग्धं ब्रह्मापि नरं न रञ्जयति Bh.2.3.

-विद्ध a. Badly perforated (a pearl); Kau. A.2.11.

-विद्य a. uneducated; Rāj. T.1.354.

-विध a.

1 mean, base, low.

-2 wicked, vile.

-3 poor, indigent; विदधाते रुचिगर्वदुर्विधम् N.2.23.

-4 stupid, foolish, silly; विविनक्ति न बुद्धिदुर्विधः Śi.16.39.

-विनयः misconduct, imprudence.

-विनीत a.

1 (a) badly educated, ill-mannered; ill-behaved, wicked; शासितरि दुर्विनीतानाम् Ś.1.24. (b) rude, naughty, mis- chievous.

-2 stubborn, obstinate.

(-तः) 1 a restive or untrained horse.

-2 a wayward person, reprobate.

-विपाक a. producing bad fruit; श्रितासि चन्दनभ्रान्त्या दुर्विपाकं विषद्रुमम् U.1.46.

(-कः) 1 bad result or conse- quence; U.1.4; किं नो विधिरिह वचने$प्यक्षमो दुर्विपाकः Mv. 6.7.

-2 evil consequences of acts done either in this or in a former birth.

-विभाव्य a. inconceivable; also दुर्विभाव; असद्वृत्तेरहो वृत्तं दुर्विभावं विधेरिव Ki.11.56.

-विमर्श a. difficult to be tried or examined; यो दुर्विमर्शपथया निजमाययेदं सृष्ट्वा गुणान्विभजते तदनुप्रविष्टः Bhāg.1.49.29.

-विलसितम् a wayward act, rudeness, naughtiness; डिम्भस्य दुर्विलसितानि मुदे गुरूणाम् B. R.4.6.

-विलासः a bad or evil turn of fate; U.1.

-विवाहः a censurable marriage; इतरेषु तु शिष्टेषु नृशंसानृतवादिनः । जायन्ते दुर्विवाहेषु ब्रह्मधर्मद्विषः सुताः ॥ Ms.3.41.

-विष a. ill-natured, malignant. (

-षः) N. of Śiva.

-विषह a. unbearable, intolerable, irresistible. (

-हः) N. of Śiva.

-वृत्त a.

1 vile, wicked, ill-behaved.

-2 roguish. (

-त्तम्) misconduct, ill-behaviour. दुर्वृत्तवृत्तशमनं तव देवि शीलम् Devīmāhātmya.

-वृत्तिः f.

1 misconduct.

-2 misery, want, distress.

-3 fraud.

-वृष्टिः f. insufficient rain, drought.

-वेद a. difficult to be known or ascertained.

-व्यवहारः a wrong judgment in law.

-व्यवहृतिः f. ill-report or rumour.

-व्यसनम् 1 a fond pursuit or resolve; Mu.3.

-2 bad propensity, vice; तेन दुर्व्यसनेनासीद्भोजने$पि कदर्थना Ks.73.73.

-व्रत a. not conforming to rules, disobedient.

-हुतम् a badly offered sacrifice.

-हृद् a. wicked-hearted, ill-disposed, inimical; अकुर्वतोर्वां शुश्रूषां क्लिष्टयोर्दुर्हृदा भृशम् Bhāg.1.45.9. (-m.) an enemy.

-हृदय a. evil-minded, evil-intention- ed, wicked.

-हृषीक a. having defective organs of sense.

Sanskrit-English dictionary > दुर् _dur
14 devil

1. n дьявол, чёрт, бес

devil worship — поклонение дьяволу

the devil on two sticks — диаболо

the devil rebuking sins — грешник, прикидывающийся невинным

Tasmanian devil — сумчатый дьявол

devil incarnate — дьявол во плоти

angel of the devil — ангел дьявола

a devil incarnate — настоящий бес, сущий дьявол

the devil and his angels — дьявол и его присные

2. n дьявол во плоти; искуситель; коварный или злой человек

the blue devil — злой дух-искуситель

devil liquor — сточная вода аммиачных колонн

3. n разг. энергичный, напористый человек

to be a devil for work — работать как чёрт, работать за двоих

the fellow would cajole the devil — этот человек обойдёт самого дьявола

4. n разг. боевой дух; азарт, напористость

without much devil — вяло, без огонька; без настроения

5. n разг. человек; малый, парень

poor devil — бедняга

dust devil — малый смерч

6. n разг. тот, кто выполняет работу за другого, «негр», «невидимка»

he that sups with the devil needs a long spoon — тому, кто ужинает с дьяволом, нужна длинная ложка;

7. n разг. арх. ученик или мальчик на побегушках в типографии

printer's devil — посыльный в типографии

to say the truth and shame the devil — говорить всю правду

8. n разг. воплощение

the devil of avarice — сам демон жадности, дьявольская жадность

9. n разг. настроение

the blue devils — уныние, меланхолия, хандра

10. n разг. острое блюдо из жареного мяса или рыбы с пряностями и специями

самум; смерч

to bear the semblance of an angel and the heart of a devil — иметь вид ангела и душу дьявола

11. n разг. род фейерверка

12. n разг. текст. пылевыколачивающая машина; трепальная машина

13. n разг. тех. щётка для чистки труб

14. n разг. эмоц. -усил. чёрт

like the devil, like devils — как чёрт; чертовски, дьявольски; ужасно

to be as drunk as the devil — напиться до чёртиков

a devil of a fellow — сущий чёрт, сорвиголова

a devil of a racket — невообразимый шум

how the devil!, how the deuce!, how the hell!, how the dickens! — какого чёрта!, что за чёрт!; как, чёрт возьми!

15. n разг. чёрт!, чёрт возьми!, чёрт побери!

the devil take it! — чёрт возьми!

what the devil? — что за чёрт?

why the devil? — какого дьявола ?

16. n разг. эмоц. после отрицания как бы не так!, чёрта с два!

is he coming? — The devil he is! — Он придёт? — Чёрта с два!

17. n разг. эмоц. -усил. в составе реплики выражает недоверие к словам собеседника или неприятное удивление ещё не хватало!, скажите на милость!, неужели!

she is in the room — The devil she is! — она сейчас в — Чёрт возьми!

he came — The devil he did! — он приехал — Вот так так!

limb of the devil — сатанинское отродье; исчадие ада

the devil of it — самое неприятное, самое плохое

the devil and all to do — невообразимый шум, адский беспорядок; кавардак; столпотворение

the devil and all to pay — все ужасные последствия

to raise the devil — буянить, шуметь, скандалить, поднять шум, учинить разнос

to give the devil h is due — отдавать должное противнику

drinking has played the devil with his health — вино подорвало его здоровье; пьянство его доконало

to whip the devil round the stump — добиваться своего окольным путём, обходить трудности

18. v исполнять черновую работу, быть «белым негром»

19. v амер. разг. дразнить, изводить

20. v готовить острое мясное или рыбное блюдо

Синонимический ряд:

1. Apollyon (noun) adversary; Apollyon; archenemy; archfiend; Beelzebub; demon; dervish; diablo; fiend; imp; Lucifer; mephistopheles; Old Gooseberry; Old Nick; Old Scratch; Satan; serpent; Succubus

2. beast (noun) beast; rascal; scoundrel

3. scamp (noun) enfant terrible; limb; mischief; pixie; rapscallion; ribald; rogue; scalawag; scamp; skeezicks; slyboots

4. villain (noun) dastard; renegade; villain

Антонимический ряд:

angel; God; saint

English-Russian base dictionary > devil
15 malo

malo

◊ -la adjetivo [The form mal is used before masculine singular nouns]
1
a) [ser] ( en general) bad;

◊ una novela mala a bad novel;
un mal amigo a bad friend; una mala caída a bad fall; soy muy malo para los números I'm very bad with figures; ¡qué mala suerte or (fam) pata! what bad luck!, how unlucky!; lo malo es que … the thing o trouble is that …; las malas compañías bad company; mala hierba weed; malos tratos ill-treatment; es malo tomar tanto sol it's not good to sunbathe so much; tienes mala cara or mal aspecto you don't look well
b) ‹calidad/visibilidad› poor;

◊ tiene mala ortografía her spelling is poor;
estar de malas ( de mal humor) (fam) to be in a bad mood; ( con mala suerte) (esp AmL) to be unlucky;
◊ más vale malo conocido que bueno por conocer better the devil you know (than the devil you don't)
2 [ser] ‹ persona› ( en sentido ético) nasty; ( travieso) naughty;
◊ ¡qué malo eres con tu hermano! you're really horrible o nasty to your brother;
no seas mala, préstamelo don't be mean o rotten, lend it to me (colloq); una mala mujer a loose woman; una mujer mala a wicked o an evil woman; lo hizo a or con mala idea he did it deliberately o to be nasty; mala palabra (esp AmL) rude o dirty word; dicen las malas lenguas que … (fam) there's a rumor going around that …, people are saying that …; hacerse mala sangre to get upset; ver tb leche 3 3 [estar]
a) ( en mal estado) ‹ alimento›:

◊ el pescado/queso está malo the fish/cheese has gone bad, that fish/cheese is off (BrE)

b) (Esp, Méx fam) ( enfermo) sick (AmE), ill (BrE);

◊ el pobre está malito the poor thing's not very well (colloq)
■ sustantivo masculino, femenino (leng infantil o hum) baddy (colloq)
malo,-a
I adjetivo ➣ mal
1 bad: he tenido un día muy malo, I've had a bad day
2 (perverso) wicked, bad (desobediente, travieso) naughty: es una mala persona, he's wicked
préstame el coche, no seas malo, lend me your car, don't be so mean
3 (espectáculo, libro, etc) bad, poor: es un argumento muy malo, it's a feeble argument
4 (dañino) harmful: es malo para ti que él lo sepa, it's bad for you that he knows it
tenemos que arrancar las malas hierbas, we'll have to pull out the weeds
5 (enfermo) ill, sick
6 (alimentos) rotten: se puso mala la carne, the meat went bad
II m,f fam el malo, the baddy o villain Locuciones: estar de malas, to be in a bad mood
por las malas, by force ' malo' also found in these entries: Spanish: abominable - ínfima - ínfimo - mal - mala - peor - quina - redundar - santita - santito - antología - chimbo - en - endiablado - fatal - fondo - igualmente - pata - pichanga - sangre English: abominable - abysmal - bad - baddy - devil - evil - good - half - ill - lean - low - mean - nasty - off - poor - rotten - shocking - spiteful - thick - up - villain - wicked - wrong - your - corny - crummy - indulgence - lame - naughty - paltry - ropey - severe - trashy - unkind

English-spanish dictionary > malo
16 barba

f.

1 beard.

apurarse la barba to shave close

dejarse barba to grow a beard

barbas beard; (de persona) barbel (de pez)

un hombre con toda la barba a real man

por barba per head (cada uno) (peninsular Spanish)

lo hizo en sus (propias) barbas he did it right under her nose

reírse de alguien en sus propias barbas to laugh in somebody's face

barba incipiente stubble

2 chin.

pres.indicat.

3^rd person singular (él/ella/ello) present indicative of spanish verb: barbar.

* * *

barba

► nombre femenino

1 ANATOMÍA chin

2 (pelo) beard

\

FRASEOLOGÍA

con toda la barba true, real

■ es un caballero con toda la barba he's a real gentleman, he's every inch a gentleman

dejarse barba to grow a beard

en las barbas de alguien right under somebody's nose

hacer la barba a alguien (afeitar) to shave somebody 2 (molestar) to annoy somebody 3 (adular) to fawn on

por barba per head, a head, each

reírse en las barbas de alguien to laugh in somebody's face

subirse a las barbas de alguien to get cheeky with somebody

barba cerrada thick beard, bushy beard

barba de ballena whalebone

barba de chivo goatee beard

* * *

noun f.

beard

* * *

1. SF

1) (=pelo) beard

llevar o tener barba — to have a beard

lleva o tiene barba de tres días — he's got three days' stubble, he's got three days' growth of beard

tiene la barba cerrada o muy poblada — he's got a very thick beard, his beard grows thickly

arreglarse o hacerse o recortarse la barba — to trim one's beard

dejarse barba: me estoy dejando barba — I'm growing a beard

por barba: dos naranjas por barba — two oranges apiece o per head

- colgar barbas al santo

- hacer algo en las barbas de algn

- hacerle la barba a algn

- llevar a algn de la barba

- mentir por la barba

- tener pocas barbas

- a barba regalada

- subirse a las barbas de algn

- tirarse de las barbas

- un hombre con toda la barba

- cuando las barbas de tu vecino veas pelar pon las tuyas a remojar

barba de chivo — goatee (beard)

barba honrada — distinguished personage

2) (=mentón) chin

3) [de ave] wattle; [de mejillón, cabra] beard

barba de ballena — whalebone

4) (Bot) [de raíz] beard

2.

SM (Teat) † (=papel) old man's part; (=actor) performer of old men's roles ; (=villano) villain

* * *

femenino

1)

a) ( de quien se la afeita) stubble

barba de dos días — two days' growth of stubble

b) ( de quien se la deja) beard

dejarse (la) barba — to grow a beard

el de la barba — the one with the beard

con toda la barba: es un líder con toda la barba he's a true o real leader; en sus (mismísimas) barbas (fam) right under his nose (colloq); hacerle la barba a alguien (Méx fam) to suck up to somebody (colloq); por barba (fam) each; subírsele a alguien a las barbas (fam) to get fresh (AmE) o (BrE) cheeky with somebody (colloq); cuando las barbas de tu vecino veas pelar pon las tuyas a remojar — you should learn from other people's mistakes

c) (mentón, barbilla) chin

2) tb barbas femenino plural

a) ( de raíz) beard

b) ( de cabra) beard; ( de pez) barbels (pl); ( de ave) wattle

* * *

= beard, burr, deckle edge.

Ex. There was a small bald spot on the crown of his head, and his chin was covered with a short graying beard.

Ex. Drypoint was another method of engraving printing plates in the fifteenth century according to which the design was sketched directly on to the plate with a steel point, the burr being left alone.

Ex. Paper made in side-by-side two-sheet moulds can easily be identified by the fact that in a whole sheet (i.e. one that has deckle edges all round) the chain lines are parallel to the longer edges.

----

* barba de chivo = goatee, goatee beard.

* barba de media tarde = five o'clock shadow.

* barba de tres días = stubble beard, stubble.

* barba de tres días de moda = designer stubble.

* barba incipiente = stubble, stubble beard.

* barba incipiente de moda = designer stubble.

* con barba = bearded.

* doble barba = double chin.

* sin barba = beardless.

* tirarse de las barbas = tear + Posesivo + hair out.

* * *

femenino

1)

a) ( de quien se la afeita) stubble

barba de dos días — two days' growth of stubble

b) ( de quien se la deja) beard

dejarse (la) barba — to grow a beard

el de la barba — the one with the beard

con toda la barba: es un líder con toda la barba he's a true o real leader; en sus (mismísimas) barbas (fam) right under his nose (colloq); hacerle la barba a alguien (Méx fam) to suck up to somebody (colloq); por barba (fam) each; subírsele a alguien a las barbas (fam) to get fresh (AmE) o (BrE) cheeky with somebody (colloq); cuando las barbas de tu vecino veas pelar pon las tuyas a remojar — you should learn from other people's mistakes

c) (mentón, barbilla) chin

2) tb barbas femenino plural

a) ( de raíz) beard

b) ( de cabra) beard; ( de pez) barbels (pl); ( de ave) wattle

* * *

= beard, burr, deckle edge.

Ex: There was a small bald spot on the crown of his head, and his chin was covered with a short graying beard.

Ex: Drypoint was another method of engraving printing plates in the fifteenth century according to which the design was sketched directly on to the plate with a steel point, the burr being left alone.

Ex: Paper made in side-by-side two-sheet moulds can easily be identified by the fact that in a whole sheet (i.e. one that has deckle edges all round) the chain lines are parallel to the longer edges.

* barba de chivo = goatee, goatee beard.

* barba de media tarde = five o'clock shadow.

* barba de tres días = stubble beard, stubble.

* barba de tres días de moda = designer stubble.

* barba incipiente = stubble, stubble beard.

* barba incipiente de moda = designer stubble.

* con barba = bearded.

* doble barba = double chin.

* sin barba = beardless.

* tirarse de las barbas = tear + Posesivo + hair out.

* * *

barba¹

feminine

A [ Vocabulary notes (Spanish) ]

1 (de quien se la afeita) stubble

llegó con barba de dos días he showed up with two days' growth of stubble

2 (de quien se la deja) beard

se está dejando (la) barba he's growing a beard

aquel hombre de la barbaor las barbas that man with the beard

está deseando que le salga la barba he can't wait to start shaving

barba poblada or espesa or cerrada thick o bushy beard

barba rala wispy beard

arreglarse/recortarse la barbaor las barbas to tidy up/trim one's beard

con toda la barba: es un líder con toda la barba he's a true o real leader

en sus (mismísimas or propias) barbas ( fam): le robaron el coche en sus mismísimas barbas they stole his car from right under his nose

hacerle la barba a algn ( Méx fam); to suck up to sb ( colloq)

mentir con toda la barba ( fam); to tell a barefaced lie

por barba ( fam); each

sale or toca a 1.000 euros por barba it works out at 1,000 euros a head o each

son capaces de comerse un pollo por barba they're quite capable of eating a chicken each

si sale con barbas San Antón y si no la Purísima Concepción it's all the same to me ( colloq), I don't mind o I'm not bothered one way or the other ( colloq)

subírsele a algn a las barbas ( fam); to get fresh ( AmE) o ( BrE) cheeky with sb ( colloq), to get too familiar with sb ( colloq)

tirarse de las barbas ( fam); to tear one's hair out ( colloq)

cuando las barbas de tu vecino veas pelar or arder pon las tuyas a remojar or en remojo you should learn from other people's mistakes

3 (mentón, barbilla) chin

Compuesto:

barba or barbas de chivo

goatee

B tb barbas fpl

1 (de una raíz) beard; (del maíz) beard; (de una alcachofa) choke; (de una pluma) barbs (pl)

2 (de una cabra) beard; (de un pez) barbels (pl); (de un ave) wattle

3 (de una tela, un papel) frayed edge; (de una madera, un plástico) rough edge ver tb barbas masculine

C ( Chi) (para las camisas) stiffener; (de un sostén) wire; (de un corsé) stay, bone

barba²

masculine

older male character in a play

* * *

barba sustantivo femenino
a) ( de quien se la afeita) stubble;

◊ una barba de dos días two days' growth of stubble

b) ( de quien se la deja) beard;

◊ dejarse (la) barba to grow a beard;

un hombre con barba a man with a beard;
hacerle la barba a algn (Méx fam) to suck up to sb (colloq)
c) (mentón, barbilla) chin

barba sustantivo femenino
1 (pelo en la cara) beard
2 Anat chin
♦ Locuciones: por barba, per head
' barba' also found in these entries:
Spanish:
dejarse
- lampiña
- lampiño
- poblada
- poblado
- afeitar
- canoso
- chiva
- claro
- conferir
- crecer
- dejar
- espeso
- imberbe
- llevar
- patilla
- peludo
- pera
- perilla
- ralo
- raspar
- tocar
English:
beard
- flowing
- goatee
- grow
- shaggy
- shave
- shaven
- stubble
- trim
- bearded
- bristle
- growth
- whisker
- with

* * *

barba

♦ nf

1. [pelo] beard;

barbas beard;

un hombre con barba de dos/tres/varios días a man with stubble;

apurarse la barba to shave close;

dejarse (la) barba to grow a beard;

le está saliendo (la) barba he's starting to get hairs on his chin o a beard;

Comp
Méx
hacer la barba a alguien to butter sb up;

Comp

lo hizo en sus (propias) barbas he did it right under her nose;

Comp

reírse de alguien en sus propias barbas to laugh in sb's face;

Comp

un hombre con toda la barba a real man;

Comp

subirse a las barbas de alguien to be cheeky to sb;

Prov

cuando las barbas de tu vecino veas cortar o [m5]pelar, pon las tuyas a remojar = when the trouble reaches next door, you'd better watch out for yourself

Comp
barba cerrada thick beard;
barba de chivo goatee

2. [barbilla] chin

3. Esp Fam
por barba [por persona] each;

la comida nos ha salido a 20 euros por barba the meal cost us 20 euros each

4. [de ballena] whalebone

5.
barbas [de pez] barbel;
[de mejillón, perro, cabra] beard; [de ave] wattle
6.
barbas [de papel] uneven edge;
[de tela] frayed edge
♦ barbas nm inv
Fam [barbudo] beardy;
el barbas que está sentado a la derecha the guy with the beard sitting on the right

* * *

barba

f tb
BOT beard;
dejarse (la) barba grow a beard;

en las barbas de alguien under s.o.’s nose;

subirse a las barbas de alguien get fresh with s.o. fam, Br be cheeky to s.o. fam ;

por barba fam a head, per person

* * *

barba nf

1) : beard, stubble

2) : chin

* * *

barba n beard

Luis se está dejando barba Luis is growing a beard

por barba each

son dos mil pesetas por barba it's two thousand pesetas each

Spanish-English dictionary > barba
17 infame

adj.

1 vile, base.

2 infamous, wicked.

pres.subj.

3^rd person singular (él/ella/ello) Present Subjunctive of Spanish verb: infamar.

* * *

infame

► adjetivo

1 (vil) despicable, vile

2 (muy malo) awful, terrible

* * *

1.

ADJ (=odioso) [persona] odious; [tarea] thankless

esto es infame — this is monstrous

2.

SMF vile person, villain

* * *
I
adjetivo

a) (vil, cruel) < persona> loathsome, despicable; <acción/comportamiento> unspeakable, disgraceful

b) (fam) ( uso hiperbólico) horrible, terrible
II
masculino y femenino loathsome o despicable person

* * *

= slanderous, infamous, despicable, unholy, notorious, dastardly, beyond evil, loathsome.

Ex. That's slanderous; they're not the names of the people.

Ex. The Matsukawa Materials Room at Fukushima University, Japan, contains items relating to the Matsukawa Incident, an infamous miscarriage of justice in Aug 1949.

Ex. Gestation, menstruation, & pregnancy were often considered shameful and despicable.

Ex. The unholy and more holy sources of community information are mentioned from pimps and prostitutes to the preacher and the policeman.

Ex. Iraqi secret police believed that the notorious Palestinian assassin Abu Nidal was working for the Americans as well as Egypt and Kuwait.

Ex. A dastardly livery driver raped a 30-year-old woman passenger on Jan. 31, cops said.

Ex. What his brother did was beyond evil, they should've finished him off with the death sentence.

Ex. It is loathsome and grotesquely hypocritical that pro-lifers oppose abortion, but are unconcerned about the mistreatment of animals used in the food industry.

----

* coalición infame = unholy alliance.

* * *
I
adjetivo

a) (vil, cruel) < persona> loathsome, despicable; <acción/comportamiento> unspeakable, disgraceful

b) (fam) ( uso hiperbólico) horrible, terrible
II
masculino y femenino loathsome o despicable person

* * *

= slanderous, infamous, despicable, unholy, notorious, dastardly, beyond evil, loathsome.

Ex: That's slanderous; they're not the names of the people.

Ex: The Matsukawa Materials Room at Fukushima University, Japan, contains items relating to the Matsukawa Incident, an infamous miscarriage of justice in Aug 1949.

Ex: Gestation, menstruation, & pregnancy were often considered shameful and despicable.

Ex: The unholy and more holy sources of community information are mentioned from pimps and prostitutes to the preacher and the policeman.

Ex: Iraqi secret police believed that the notorious Palestinian assassin Abu Nidal was working for the Americans as well as Egypt and Kuwait.

Ex: A dastardly livery driver raped a 30-year-old woman passenger on Jan. 31, cops said.

Ex: What his brother did was beyond evil, they should've finished him off with the death sentence.

Ex: It is loathsome and grotesquely hypocritical that pro-lifers oppose abortion, but are unconcerned about the mistreatment of animals used in the food industry.

* coalición infame = unholy alliance.

* * *

infame¹

adjective

1 (vil, cruel) ‹persona› loathsome, despicable; ‹acción/comportamiento› monstrous, unspeakable, disgraceful

2 ( fam) (uso hiperbólico) horrible, terrible

hizo un tiempo infame we had foul o terrible o vile o horrible weather ( colloq)

infame²

masculine and feminine

loathsome o despicable person

* * *

Del verbo infamar: ( conjugate infamar)

infamé es:

1ª persona singular (yo) pretérito indicativo

infame es:

1ª persona singular (yo) presente subjuntivo

3ª persona singular (él/ella/usted) presente subjuntivo

3ª persona singular (él/ella/usted) imperativo

Multiple Entries:
infamar
infame
infame
I adjetivo
1 (pésimo, horrible) dreadful, awful
una obra de teatro infame, a dreadful play
2 (persona) infamous, vile
II mf vile person
' infame' also found in these entries:
Spanish:
indigna
- indigno
English:
base
- infamous
- vile
- wicked

* * *

infame adj

1. [persona] vile, base

2. Fam [libro, película] dire, dreadful;

vivían en una casa infame they lived in a dreadful house

* * *

infame

adj vile, loathsome; ( terrible) dreadful, awful

* * *

infame adj

1) : infamous

2) : loathsome, vile

tiempo infame: terrible weather

Spanish-English dictionary > infame
18 Т-185

ПОПАДАТЬ/ПОПАСТЬ В (САМУЮ) ТОЧКУ coll VP subj: human usu. pfv) to say or do exactly the right thing, the precise thing that is fitting at the given moment
X попал в самую точку - X hit the nail on the head
X hit the builds-eye (the builds eye) X hit the mark X was right on target (on the mark, on the money) X hit it just right X hit it right on the nose.
Решения 20-го съезда обнадежили его (Хикмета) всерьёз, -как многих. Он написал тогда чудесную сатирическую пьесу «А был ли Иван Иванович?», высмеивая советских сателлитов - очевидно, Венгрию и Ракоши. Последовали венгерские события. Хикмет попал в самую точку (Аллилуева 2). The decisions of the Twentieth Congress raised his (Hikmet's) hopes in earnest, as they did those of many others. He wrote a wonderful satirical play called But Was There an Ivan Ivanovich ? In it he made fun of Soviet satellites-obviously of Hungary and Rakosi. The Hungarian events of 1956 followed. Hikmet had hit the nail on the head (2a).

«Размахались мотыгами! Небось им кажется - они вроде не на поле Сандро, а друг с дружкой усердствуют!» - «В точку попал!» - хором согласились с ним несколько чегемцев, стоящих рядом... (Искандер 5). "They've gone wild with their hoes! I daresay it's not Sandro's field they're doing so zealously-they think they're doing it with each other!" "Bull's eye!" several Che-gemians standing nearby chorused in agreement (5a).

А кто ему доложил о „Канатике"? Не ты?» Варя сказала наугад, но попала в точку (Рыбаков 2). "And I suppose it wasn't you who told him about what happened in the Kanatik!" It was a wild guess, but Varya had hit the mark (2a).

«Это значит опять-таки что: „с умным человеком и поговорить любопытно" - а?» - проскрежетал Иван. «В самую точку изволили-с. Умным и будьте-с» (Достоевский 2). "So once again: 'It's always interesting to talk with an intelligent man'-eh?" Ivan snarled. "Right on the mark, if I may say so, sir. So be intelligent, sir" (2a).

Если Сын Оленя, - говорили они, - предсказывает, какую подлость учинит подлец, подбавь от себя немного подлости и попадешь в самую точку» (Искандер 5). uIf the Son of the Deer," they said, "predicts the villainy a villain will commit, add a little villainy on your own and you'll hit it just right" (5a).

Большой русско-английский фразеологический словарь > Т-185
19 попадать в самую точку

• ПОПАДАТЬ/ПОПАСТЬ В (САМУЮ) ТОЧКУ coll

[VP; subj: human; usu. pfv]

=====

⇒ to say or do exactly the right thing, the precise thing that is fitting at the given moment:

- X попал в самую точку≈ X hit the nail on the head;

- X hit the bultfs-eye (the bullfe eye);

- X hit the mark;

- X was right on target (on the mark, on the money);

- X hit it just right;

- X hit it right on the nose.

     ♦ Решения 20-го съезда обнадежили его [Хикмета] всерьёз, - как многих. Он написал тогда чудесную сатирическую пьесу "А был ли Иван Иванович?", высмеивая советских сателлитов - очевидно, Венгрию и Ракоши. Последовали венгерские события. Хикмет попал в самую точку (Аллилуева 2). The decisions of the Twentieth Congress raised his [Hikmet's] hopes in earnest, as they did those of many others. He wrote a wonderful satirical play called But Was There an Ivan Ivanovich ? In it he made fun of Soviet satellites-obviously of Hungary and Rakosi. The Hungarian events of 1956 followed. Hikmet had hit the nail on the head (2a).

     ♦ "Размахались мотыгами! Небось им кажется - они вроде не на поле Сандро, а друг с дружкой усердствуют!" - "В точку попал!" - хором согласились с ним несколько чегемцев, стоящих рядом... (Искандер 5). "They've gone wild with their hoes! I daresay it's not Sandro's field they're doing so zealously-they think they're doing it with each other!" "Bull's eye!" several Chegemians standing nearby chorused in agreement (5a).

     ♦ "А кто ему доложил о "Канатике"? Не ты?" Варя сказала наугад, но попала в точку (Рыбаков 2). "And I suppose it wasn't you who told him about what happened in the Kanatik!" It was a wild guess, but Varya had hit the mark (2a).

     ♦ "Это значит опять-таки что: "с умным человеком и поговорить любопытно" - а?" - проскрежетал Иван. "В самую точку изволили-с. Умным и будьте-с" (Достоевский 2). "So once again: 'It's always interesting to talk with an intelligent man'-eh?" Ivan snarled. "Right on the mark, if I may say so, sir. So be intelligent, sir" (2a).

     ♦ "Если Сын Оленя, - говорили они, - предсказывает, какую подлость учинит подлец, подбавь от себя немного подлости и попадешь в самую точку" (Искандер 5). "If the Son of the Deer," they said, "predicts the villainy a villain will commit, add a little villainy on your own and you'll hit it just right" (5a).

Большой русско-английский фразеологический словарь > попадать в самую точку
20 попадать в точку

• ПОПАДАТЬ/ПОПАСТЬ В (САМУЮ) ТОЧКУ coll

[VP; subj: human; usu. pfv]

=====

⇒ to say or do exactly the right thing, the precise thing that is fitting at the given moment:

- X попал в самую точку≈ X hit the nail on the head;

- X hit the bultfs-eye (the bullfe eye);

- X hit the mark;

- X was right on target (on the mark, on the money);

- X hit it just right;

- X hit it right on the nose.

     ♦ Решения 20-го съезда обнадежили его [Хикмета] всерьёз, - как многих. Он написал тогда чудесную сатирическую пьесу "А был ли Иван Иванович?", высмеивая советских сателлитов - очевидно, Венгрию и Ракоши. Последовали венгерские события. Хикмет попал в самую точку (Аллилуева 2). The decisions of the Twentieth Congress raised his [Hikmet's] hopes in earnest, as they did those of many others. He wrote a wonderful satirical play called But Was There an Ivan Ivanovich ? In it he made fun of Soviet satellites-obviously of Hungary and Rakosi. The Hungarian events of 1956 followed. Hikmet had hit the nail on the head (2a).

     ♦ "Размахались мотыгами! Небось им кажется - они вроде не на поле Сандро, а друг с дружкой усердствуют!" - "В точку попал!" - хором согласились с ним несколько чегемцев, стоящих рядом... (Искандер 5). "They've gone wild with their hoes! I daresay it's not Sandro's field they're doing so zealously-they think they're doing it with each other!" "Bull's eye!" several Chegemians standing nearby chorused in agreement (5a).

     ♦ "А кто ему доложил о "Канатике"? Не ты?" Варя сказала наугад, но попала в точку (Рыбаков 2). "And I suppose it wasn't you who told him about what happened in the Kanatik!" It was a wild guess, but Varya had hit the mark (2a).

     ♦ "Это значит опять-таки что: "с умным человеком и поговорить любопытно" - а?" - проскрежетал Иван. "В самую точку изволили-с. Умным и будьте-с" (Достоевский 2). "So once again: 'It's always interesting to talk with an intelligent man'-eh?" Ivan snarled. "Right on the mark, if I may say so, sir. So be intelligent, sir" (2a).

     ♦ "Если Сын Оленя, - говорили они, - предсказывает, какую подлость учинит подлец, подбавь от себя немного подлости и попадешь в самую точку" (Искандер 5). "If the Son of the Deer," they said, "predicts the villainy a villain will commit, add a little villainy on your own and you'll hit it just right" (5a).

Большой русско-английский фразеологический словарь > попадать в точку

Страницы

См. также в других словарях:

The Master (TV series) — The Master Genre Action adventure Created by Michael Sloan Written by Tom Sawyer Michael Sloan Susan Woollen Directed by Ray Austin Ray Aystub Michael Caffee Peter Cran … Wikipedia
The Death of Superman — Cover of Superman vol. 2, 75 (Jan 1993). Art by Dan Jurgens Brett Breeding. Publisher DC Comics … Wikipedia
The Incredibles — Theatrical release poster Directed by Brad Bird Produced by … Wikipedia
The Cantos — by Ezra Pound is a long, incomplete poem in 120 sections, each of which is a canto . Most of it was written between 1915 and 1962, although much of the early work was abandoned and the early cantos, as finally published, date from 1922 onwards.… … Wikipedia
The Giant Who Had No Heart in His Body — is a Norwegian fairy tale collected by Asbjørnsen and Moe.George MacDonald retold it as The Giant s Heart in Adela Cathcart . A version of the tale also appears in A Book of Giants by Ruth Manning Sanders.ynopsisA king had seven sons, and when… … Wikipedia
The Princess and the Frog — Original theatrical release poster … Wikipedia
Villain — The villains of melodrama as well as those of Shakespeare provided some of the juiciest roles for an actor. Indeed, many of the great actors like Robert Mantell, John McCullough, and Thomas W. Keene made a specialty of Richard III. In lines of … The Historical Dictionary of the American Theater
The Black Bat — was the name of two characters featured in different pulp magazine series in the 1930s which had nothing to do with each other.The first Black BatHe appeared in Black Bat Detective Mysteries , a short lived pulp which saw six issues, all written… … Wikipedia
The Golden Compass (film) — The Golden Compass Theatrical release poster Directed by Chris Weitz Produced by … Wikipedia
The Buccaneers (TV series) — The Buccaneers was a 1956 Sapphire Films television drama series for ITC Entertainment, networked by CBS in the US and shown on ATV and selected ITV companies in the UK.Starring Robert Shaw as Dan Tempest, the series, aimed at children, followed… … Wikipedia
The Adventure of the Musgrave Ritual — by Arthur Conan Doyle Released 1893 Series The Memoirs of Sherlock Holmes Client(s) Reginald Musgrave Set in 1879, according to William S. Baring Gould Villain(s) Richard Brunton and Rachel Howells … Wikipedia

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: со всех языков на все языки

he did the villain

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: со всех языков на все языки

he did the villain

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: